Drukker

…en zelfs thuisblijven helpt niet.

Gelukkig zit het werk er bijna op en kan alles naar de drukker.

Intussen maak ik natuurlijk ook geen pest mee, nog minder dan normaal zelfs. Of het moest die gekke kat zijn die mijn thuisblijven beloonde met een op zich stoere, mannelijke braakactie: vol overgave gooide hij zijn hele maaginhoud eruit, alsof hij zojuist twintig bier achterover had geslagen. Het jammere was alleen dat er in Darko’s hoopje ellende, dat qua onsmakelijkheid overigens weinig onderdeed voor de muizenlijkjes van voorganger Wilbert, heuse spoelwormen te ontwaren vielen, een schouwspel dat mij noopte tot een fietstochtje richting dierendokter, dwars door de barre koude die ik als winters zou willen kwalificeren, en al bij al een hinderlijke onderbreking van de werkzaamheden die er mede de oorzaak van is dat ik u wederom niet heb kunnen vergasten op datgene waar u nu al bijna een week naar smacht.

Of nu dan toch een beetje.

Wilbert

Onze Willie was een avonturier. Een schavuit, een schobbejak. Een deugniet en een dondersteen. Op zijn dagmenu stond behalve brokjes ook ten minste één eigenhandig tot prooi gemaakte muis, waar wij dan als baasjes niet zelden een aandenken aan overhielden; soms zelfs een levende. En water dronk-ie bij voorkeur niet uit de daarvoor bestemde bak, maar lebberde hij het liefst uit een voor onszelf bedoeld glas – zoals hij overigens ook nooit in de daarvoor bestemde bak scheet, maar liever in voor andere doeleinden bedachte tuinen.

Aan zijn halsbrekende toeren hield hij tot op heden niet meer over dan een tijdelijke zwartepietenoutfit en een permanent hapje uit zijn oor. De jacht van afgelopen zaterdagnacht moest hij echter met de dood bekopen.

Willie zal zich niet meer melden op het houten tuinbankje voor het raam, wat hij deed om ervoor te zorgen dat een baasje de deur voor hem open deed, zodat hij niet minderwaardig door zijn eigen luikje hoefde. ’s Ochtends zal ik nu echt alleen het brood moeten klaarmaken, zonder een knorrend kattenbeest dat toch ook altijd recht had op een plakje rosbief. En we kunnen Willie niet meer optillen om hem over het plakplastic naar het stoplicht te laten kijken.

“Kijk, Wilbert,” zeiden we dan, “daar zijn de automobilisten weer. Staan die stommelingen alweer met zijn allen in een rijtje te wachten.”
Wilbert leek niet echt een mening over de automobilisten te hebben, maar als hij het ongeluk overleefd had, zou dat inmiddels wel veranderd zijn.

Op zondagmiddag had de dierenbescherming al een signalement op haar website staan van een overleden kat die de onze wel moest zijn. Het hapje uit het oor, voorheen het symbool van onverschrokkenheid dat ons met trots vervulde, was nu het kille kenmerk dat ieder sprankje hoop om zeep hielp. ’s Nachts bleef het luikje nog open, maar het klepperde niet en de brokken bleven onaangetast.

Een dag later werden we alleen gelaten in een armoedige behandelkamer, waar het bevroren lijk op tafel was gelegd. Over zijn kopje lag een handdoek, om de ondraaglijkste aanblik te verbergen. In de hoek stond de vriezer waar hij in had gelegen – vermoedelijk een krijgertje van een gepensioneerde ijscoman. De hond in zijn troosteloze hok moest ook janken, maar hij zal zijn eigen sores gehad hebben.

Bij het afsluiten van de kamer viel mijn oog op het briefje op de deur.
“Vriezer = VOL! Ambulance bellen. Karkassen ophalen.”

Zo is het dan ook wel weer een keer. Gedeelde smart is halve smart.

Carrousel

Er zijn van die mensen, en ze zijn talrijk bovendien, die hun weblog volschrijven over de snoezigheid van hun poezenbeesten (m/v), hetgeen vaak ook gepaard gaat met het nodige vertederende beeldmateriaal. Ik ben meer van de realistische school. Dat moet ook wel als je een kat hebt die per week gemiddeld vijf muizen thuisbrengt.

Toen het nog allemaal nieuw voor me was, heb ik er wel eens een stukje aan gewaagd. En ook toen Kat voor het eerst een stukje darm liet liggen, deed ik daar verslag van. Dat de moordmachine in de tussentijd niet heeft stilgestaan, dat ik met enige regelmaat bloederige hoopjes ingewand of muizenstaarten met stukjes lijf eraan bungelend uit de gang of van de bank mag opruimen, dat ik afgelopen zaterdag nog live getuige was van een onthoofdingsscène, en dat de kat inmiddels luistert naar de naam Rentokil, heb ik u echter bespaard.

Nu moet ik u toch lastigvallen met de nachtelijke show die Kat en Muis eerder deze week tussen 3 en 6 uur ’s nachts opvoerden. Meestal klinkt na een stief kwartiertje het vertrouwde gekraak van botten wanneer de muis (deels) wordt opgepeuzeld, maar dit exemplaar was met recht een die hard; het gepiep dat het beestje voortbracht bovendien ongemeen hard.

‘Krijg je dan nooit eens de neiging om die muis gewoon af te pakken en buiten te zetten?’, vroeg een collega de volgende dag, geconfronteerd met de donkere wallen onder mijn ogen.

Ja, de neiging wel! Nu nog de moed. Gezocht: held (v/m).

Nadat ik drie uur lang vergeefs had gewacht op het vermalen worden van muizenbotjes, bleef dit vertrouwde geluid van muisconsumptie zelfs uit nadat eindelijk het laatste gepiep had geklonken. Dat werd namelijk vrijwel direct gevolgd door een zeurderig gemiauw, dat maar één ding kon betekenen: de muis was ontsnapt. Hoe talentloos ben je als kat als je een muis laat ontsnappen die je drie uur hebt toegetakeld?

Misschien, zo dacht ik, had Kat een zekere achting voor zijn alleszins respectabele opponent ontwikkeld, en wilde hij hem de vernedering van het opgegeten worden besparen. Ik bereidde me dus voor op het eerste intacte muizenlijkje, maar helaas, dat was nergens te vinden. Misschien was de muis dan toch verorberd.

Het is een volle dag later als ik nietsvermoedend de boterhammen aan het smeren ben. Ik heb een beetje haast, want de gebrekkige nachtrust van een dag eerder heeft zijn uitwerking niet gemist. Anders dan anders is Kat rond dit tijdstip echter buitengewoon wakker, en hij begint zo hysterisch aan de pannencarrousel te snuffelen dat ik begrijp dat hier iets te halen valt.

Ik draai de carrousel open (u mag stoppen met lezen) en zie direct een muizenkeutel. De evolutie van het muizenras maakt een matige indruk op mij. Als zij anno 2006 nog steeds hun kamp in het bolwerk van een vraatzuchtig monster opslaan, wordt het natuurlijk nooit wat met ze. Maar zo veel keutels in zo korte tijd, dat is toch wel merkwaardig; zo weinig koken we nu ook weer niet. Even verderop komt de oorzaak echter in beeld (klik voor groter):

Ziehier de herkomst van de uitdrukking scared shit. Na het drie uur durende gevecht was de muis dus hiernaartoe ontkomen, waar hij van pure angst de boel had ondergescheten. Met zijn laatste krachten en in pure wanhoop had hij zich in het toevallig beschikbare keukenpapiertje gewikkeld, en daarin had hij zijn laatste adem toch nog vredig uitgeblazen.

Eind goed, al goed?

Verder lezen Carrousel

Horror

Horror is hip, dit najaar. Het is voelbaar in het gesternte, en daarom draagt ook de dierenwereld een steentje bij aan de feestvreugde. Daarbij overigens enigszins geholpen door klimatologische ontwikkelingen.

Want is het u ook opgevallen dat bij de maanden heden ten dage geen enkel spoor van bescheidenheid meer te vinden is? Allemaal moeten ze zo nodig recordmaand worden, en daarom beginnen ze op dag 1 een beetje extreem te doen. Zo werd juli al de hittegolfste maand ooit, augustus de wolkbreukste, september de nazomerste, en oktober dient zich nu al aan als de herfstste maand sinds men in 1706 begon met tellen. Je kunt natuurlijk je vraagtekens zetten bij de betrouwbaarheid van de gegevens uit de achttiende eeuw, en je kunt zachtjes wenen om de treurigheid van het feit dat er mensen zijn geweest die vanaf het moment dat records er ineens toe deden drie eeuwen weersomstandigheden hebben doorgespit op zoek naar hittegolven, extreme regenval en zelfs (hoe zinloos) kouderecords, onderzoek dat ongetwijfeld plaatsvond op de regenachtigste zondagen ooit – maar dat doet allemaal niet terzake.

Het regende, daar ging het om, en regen betekent dat Kat zijn werk natuurlijk nog altijd buiten moet doen, maar de beloning vervolgens binnenshuis moet oppeuzelen. In de hemel verkopen ze geen muis, en daarom eten we hem thuis, iets in die geest.

Verdachte geluiden lokten mij toch weer in het holst van de nacht uit bed, maar al in de gang (bij latere inspectie bleek ik de eerste bloedspetters al gepasseerd) stelde het vertrouwde gepiep van een muis in doodsangst mij gerust dat er geen vreemde kerel in huis rondliep. Er was sprake van het kat-en-muisste spel sinds 1706: Muis achter de kachel, net buiten bereik van Kat. Althans, zo leek het.

Een stief kwartiertje later kwam Kat zijn vertrouwde klus-geklaard-kopje geven, en zo in het donker krijg ik dan altijd angstige visioenen van bebloede bekken en muizenstaarten die nog niet zijn doorgeslikt. Om mijn gemoed gerust te stellen, voer ik dan altijd een routinematige controle uit op de plaats des onheils. Kat vreet zijn muizen immers altijd met huid en haar op. Maar deze had waarschijnlijk net bruine bonen of iets dergelijks gegeten: Kat bliefde de darmen van deze muis niet. Als je die berg darmen zo temidden van een bloedplas ziet liggen, vraag je je af waar een muis zoal nog meer uit bestaat.

Er zijn ook foto’s van.

Update: nou, vooruit dan (check ook de bloedvlekken bovenin):

Moordenaar

De hoop dat de vlucht van Poes naar het dak een eenmalige was, was uiteraard vergeefs. Maar gelukkig kent-ie inmiddels ook de weg terug, en horen we af en toe een geruststellend klepperen van het kattenluikje.

Geruststellend, tot Poes op het idee komt Muis uit te nodigen voor een wedstrijdje kat-en-muis rond de stonde van vijf des nachts. De keuze tussen een dode en een halfdode muis in mijn huis leidt na een korte innerlijke strijd tot het laakbare besluit dat ik hoop dat Poes dit spelletje gaat winnen.

Poes draagt Muis naar een comfortabeler plekje in de gang en gaat vervolgens met zijn poot op Muis’ staart staan, een overtreding die onbestraft blijft. Dan gaat muis piepen, haast onhoorbaar maar het gaat door merg en been. Poes laat een paar keer los om weerloze Muis vervolgens weer tot de orde te roepen. Zo gaat het een kwartiertje door. Ik kan het niet meer aanzien en doe de deur dicht.

Dan is het stil, het laatste piepsignaal heeft geklonken. Muis is niet meer.

In de wetenschap dat ik de slaap niet meer zal kunnen vatten, bedenk ik vast hoe ik Muis straks ga opruimen. Ik zie het al gebeuren dat ik Muis op een krant probeer te leggen en hij wegrent omdat-ie helemaal niet dood is en Poes slechts zijn interesse in hem heeft verloren. Die angst blijkt ongegrond als er gesmek aan de andere kant van de deur klinkt. Poes zal toch niet…? Jazeker. Alsof er een zak chips wordt leeggegeten klinkt het gekraak van de botjes – Poes is Muis zelf aan het opruimen.

Als het weer stil is, móet ik wel achter de deur gaan kijken. Een half aangevreten muis, een bebloede bek van Poes, met dat soort beelden kom ik zeker niet meer in slaap.

Achter de deur is alles pais en vree. Er heeft hier niets gruwelijks plaatsgevonden. Poes geeft een kopje, springt op bed en valt in slaap. Even denk ik nog een boertje te horen.