Altijd gelijk

De Nederlandse schrijver Willem Frederik Hermans werd in 1952 vervolgd omdat een van zijn romanpersonages de bevolkingsgroep der rooms-katholieken ernstig zou hebben beledigd in het boek Ik heb altijd gelijk – een titel overigens die mij om voor u begrijpelijke redenen bijzonder aanspreekt. Nu moet ik zeggen dat ik bij het lezen van de eerste bladzijden van dat boek voor mijzelf vaststelde dat die Hermans eigenlijk best een grote muil had voor een nog beginnend schrijver, maar als ik die rechtszaak niet toevallig een keer in een of ander hoorcollege de revue had horen passeren, was het aanstootgevende gehalte van de bewuste fragmenten me geheel ontgaan.

Opmerkelijke passages waren het wel. Bijvoorbeeld:

‘Over twintig jaar is heel Nederland katholiek’, zei Lodewijk.
(..)
‘Nederland is overbevolkt’, zei Lodewijk. Elk kind dat geboren wordt, zet het peil van de beschaving achteruit en maakt ons armer. Nog tien jaar en we zijn failliet. Nederland is gebalkaniseerd, de ratten zullen over de straten lopen, de huizen die nu worden gebouwd zijn tot krotten vervallen. (..) Daar gaat het naartoe in Nederland. Maar de katholieken planten zich voort omdat ze de meerderheid willen hebben.’

Vervang de katholiek door de moslim en ziedaar, de hypermoderne one issue-onderbuikpopulisticus waarvan er dertien in een dozijn rondlopen. Maar in de jaren vijftig werd je ervoor vervolgd als nota bene een door jou bedacht romanpersonage dergelijke taal in de mond nam, hoewel daar eerlijkheidshalve aan toegevoegd moet worden dat het fictieve karakter van de uitspraken uiteindelijk ook de reden was waarom Hermans werd vrijgesproken.

Anders gezegd: als hij het zelf had gevonden, was het foute boel geweest.

Je zou kunnen zeggen dat er een hoop ten goede is veranderd, de afgelopen vijftig jaar. Als je je oren spitst en goed luistert kun je heel af en toe nog een jammerklacht van ongetwijfeld een CDA’er horen over de belediging van een of andere minderheidsgroep, en ook met badmintonners schijn je nog enorm te moeten uitkijken, maar echt serieus wordt al dat gejeremieer natuurlijk allang niet meer genomen, en dat lijkt me vooruitgang.

Aan de andere kant kun je je afvragen wat er zou gebeuren als een schrijver anno 2008 zijn romanpersonage iets soortgelijks in de mond zou leggen over bijvoorbeeld moslims, zonder zich daar zelf overduidelijk van te distantiëren. Goed, van de rechterlijke macht zal hij weinig te duchten hebben, maar tegenwoordig hebben we ook nog zoiets als een beeldvormende macht, die de schrijver voorgoed als een populistische nitwit zou kunnen wegzetten. Zuig dan tien jaar later nog maar eens een bestseller uit je duim.

Hermans had daar kennelijk weinig last van. Enkele jaren later kon hij ons verblijden met meesterwerken als De donkere kamer van Damokles en Nooit meer slapen, schijnbaar ongeschonden door de controverse rond Ik heb altijd gelijk. Dat hele gedoe heeft de critici ook altijd weerhouden van een literaire beschouwing van dat boek, en dat is eigenlijk maar goed ook voor Hermans, want het behoort zeker niet tot zijn sterkste werken.

Ach ja, ik heb altijd gezeik.

Hype

Volgens vice-voorzitter Tjeenk Willink van de Raad van State laat de Tweede Kamer veel grote maatschappelijke problemen liggen en houdt men zich te veel bezig met hypes.

Het schijnt dat de Partij voor de Dieren haar ontelbare kamervragen inmiddels per sms stelt, met teksten als ‘kan de mini* ff op papier zz wat ze m@ die w@ wil? grtz M’. Minister Donner, tegenwoordig gekleed in zo’n homoësk sjaaltje (waarom lopen ijdele mannen tegenwoordig BINNEN met een sjaal om, ook al vallen de mussen dood van het dak?) kon geen knopen doorhakken over het ontslagrecht omdat hij De Da Vinci Code nog moest lezen, en toen het Fitna-debat vorige week gestaakt moest worden omdat Balkenende net een nieuw record op zijn Wii bij elkaar aan het tennissen was, liep er in huize Tjeenk Willink een emmer over.

Volgens hem staan er nu te vaak dingen op de agenda die de aandacht eigenlijk niet waard zijn – waarvan akte, denk ik dan.

Maar wat nu eens als de Kamer zich niet met hypes zou bezighouden? Als men zou zeggen: ach, dat hele Tibet-verhaal waar tegenwoordig iedereen zo zijn mond over vol heeft, daar doen wij gewoon niet aan mee? En van al die reclamespotjes waarin aandacht wordt gevraagd voor het klimaat, daar zijn wij behalve groen nu vooral ook zo geel van geworden dat we ons er verder niet mee wensen te bemoeien?

Wat er dan zou gebeuren, is met een beetje geluk dat die onderwerpen geen hype meer worden. Waarschijnlijker is echter dat we in de 21e eeuw leven (misschien heeft ome Tjeenk een internethype of drie gemist), dat de dingen buiten onze macht om van zichzelf al een hype worden, en onze kamerleden door weer een andere mediahype gedwongen zijn zo nu en dan acte de présence te geven op de beeldbuis, waar ze onherroepelijk gevraagd worden naar een waardeloze mening over allerlei dito onderwerpen, zodoende ongewild bijdragend aan de vergroting van de hype.

Vroeger, toen Tjeenk nog een Tjeenkje Hermannetje was, hadden de politici, en nog eerder de kerkvaders, dat allemaal onder controle en konden zij bepalen wat de mensen zoal bezighield. Natuurlijk kun je nu met enig recht stellen dat onze volksvertegenwoordigers lang niet altijd de juiste prioriteit stellen, maar zeg nu zelf: gebeurt dat bij u op de werkvloer dan wel?

Tjeenk Willink bedoelt niets anders te zeggen dan dat vroeger alles beter was, maar ja, dat mag dan zo zijn, vroeger was het ook al zo.

Ik houd het er voorlopig op dat ik vind dat de Kamer zich te veel bezighoudt met Hyves. Maar dat is al snel het geval.

Oude mannen

De pensioengerechtigde leeftijd van popmuzikanten mag wat mij betreft gerust verlaagd worden naar een jaar of veertig, en als er dan behalve van een recht ook nog sprake is van enige zachte dwang, hoort u mij niet klagen. Het valt moeilijk te ontkennen dat het knap is als je over de zestig bent en nog steeds vrolijk over het podium rondhuppelt en daarmee de grootste stadions volkrijgt, zoals de Rolling Stones al jaren doen, maar ja, er is zoveel knap. Het inzien van het nut van het voor ettelijke duizenden euro’s laten plaatsen van de zin ‘Als Wilders hetzelfde over Joden (en het Oude Testament) gezegd zou hebben als wat hij nu over Moslims (en de Koran) uitkraamt, dan was hij allang afgeserveerd en veroordeeld wegens antisemitisme’ op de voorpagina van de Volkskrant, om maar iets te noemen.

Zo’n Neil Young bijvoorbeeld, die zijn naam steeds minder eer aan doet maar voor wie je intussen wel een halve hypotheek moet afsluiten om een luizig optreden te mogen bijwonen, mag wat mij betreft regelrecht het museum in. Nog een slag erger zijn de types die ooit wel de kunst van het tijdig stoppen hebben verstaan, maar deze op zich lovenswaardige besluitvaardigheid nu uitbetaald willen zien door middel van reünieconcerten waarmee ze in één klap meer willen verdienen dan in hun hele voorgaande carrière bij elkaar, onder welke categorie nu naast The Police helaas ook Led Zeppelin geschaard moet worden.

Gelukkig had ik een argument om toch gewoon naar het concert van mijn (overigens nooit gestopte) jeugdhelden van The Cure te gaan: de karikatuur van zichzelf waartoe de meeste bejaardenbands verworden, waren zij altijd al, dus wat dat betreft viel er weinig te vrezen, al kun je natuurlijk je vraagtekens plaatsen bij mannen van bijna vijftig van wie er een denkt dat hakken van een centimeter of 20 zijn gitaarspel ten goede komen en een ander met een vogelnestje op zijn van zware mascara en rode lippenstift voorziene plofkop rondloopt. Aan de andere kant: je moet er toch niet aan denken dat de ouderdom van Robert Smith niet tot uitdrukking was gekomen in de onvermijdelijke bierpens maar in onverhullende kaalheid; dan was er letterlijk en figuurlijk geen Cure meer geweest.

Ik vraag me af: wat bezielt mannen van die leeftijd nog om maanden op toernee te gaan, de ochtendkrant aan de keukentafel de ochtendkrant aan de keukentafel te laten en de voorkeur te geven aan een slopend schema van reizen, geluidschecks en optredens, die ze dan ook nog eens drie uur laten duren, een lengte niet veroorzaakt doordat het wisselen van de gitaren niet zo vlot meer verloopt, integendeel, ik zou zelfs willen stellen dat de 38 nummers in een moordend tempo voorbijkwamen, zeker in de adembenemende toegiften, wat bezielt die mannen om dit te doen terwijl ik (30, met slechts een beginnend en ogenschijnlijk herstelbaar buikje) het al een hele opgave vind om op een doordeweekse avond naar Ahoy af te reizen als ik ook gewoon op de bank kan hangen?

Ik kan het me ook niet afvragen. Want imposant en groots was het, en ik moet ondanks mijn aversie tegen de pensioenplichtige popster (die ik heus zal behouden, maakt u zich geen zorgen) toegeven dat ik ze graag nog eens terug zie komen. Respect.

En weer een stukje nostalgie down the drain

Met het imago van de OV-chipkaart is het ongeveer net zo gesteld als met de kwaliteit van bovenstaande titel. Ik geloof dat de eerste plannen voor het nieuwe toegangsbewijs al in de tijd van Napoleon werden gesmeed, maar ik zou verbaasd zijn als hij uiteindelijk landelijk ingevoerd is vóórdat de marsmannetjes ons met hun gratis bussen komen ontvoeren.

Voor de overbruggingsperiode, die inmiddels een eeuw of twee beloopt, werd het volk tevredengesteld met Neerlands meest roemruchte uitvinding sinds, je bent Haarlemmer of niet, die van de boekdrukkunst: de strippenkaart. De Egyptenaren hebben hun piramides, de Chinezen hebben een respectabele muur gemetseld, maar wij hebben de strippenkaart: een wereldwonder van de zuiverste soort, uitgevoerd in blauw en roze, kleuren die zes miljard wereldburgers associëren met baby-jongetjes en -meisjes, maar wij met jong, bejaard en alles wat daartussenin zit.

Vandaag ging ik er weer een kopen, een strippenkaart, want ik was te lui om honderd meter verder te lopen dan normaal. Bij het apparaat dat mij zou gaan voorzien van vijftien maagdelijke blauwe strippen werd ik echter geconfronteerd met de meedogenloze agitprop waar de communicatieafdeling van de OV-chipkaart de gemiddelde forens heden ten dage mee terroriseert. U weet wel, dat is die club die om het gebruik van hun product te propageren stripfiguurtjes heeft ontwikkeld die Jules de Korte zonder geurproef als zwartrijders zou identificeren; zie bijvoorbeeld hier, of anders wel op www.ov-communicatie.nl. En de club ook die magenta als huisstijlkleur heeft uitgekozen, een kleur waarvan diezelfde Jules de Korte weet dat T-Mobile er het alleenrecht op heeft geclaimd en ieder ander die haar gebruikt voor het gerecht sleept.

Goed.

Ik stond dus voor het strippenkaartapparaat, dat ongetwijfeld door toedoen van de chipkaarthonden geen bankbiljetten meer accepteerde en mij daarvoor doorverwees naar een ander apparaat aan de andere kant van het station. Maar daar kon ik dus niet meer komen, doordat de ov-shitpoortjes me de weg versperden en ik niet wilde omlopen omdat dat nou juist de reden was waarom ik überhaupt de metro wilde pakken.

Het enige apparaat dat nog wel binnen bereik was, zo verderfelijk zitten die communicatieplannen wel in elkaar, vertel mij wat, was natuurlijk zo’n magenta geval van de OV-chipkaart. Een mysterieuze kracht, het zal de kosmos wel geweest zijn, of magneta in plaats van magenta, trok mij naar de oplader toe, en verdomd! – daar herinnerde ik me dat er ook zo’n OV-chiplogootje op mijn NS-kaart stond.

Ik had dus gewoon een OV-chipkaart, al maanden!

Het apparaat droeg mij op mijn kaart in een bakje te leggen. Niet eens in een passende gleuf of zo, maar gewoon, los, de wind zou er in een tochtige stationshal nog eens vat op kunnen krijgen, en deze onstabiele situatie bleef ongewijzigd gedurende de volledige transactie, die minstens twee minuten duurde. Angstig keek ik om mij heen of er geen types aan kwamen die enige gelijkenis vertoonden met de figuurtjes uit de campagne, maar uiteindelijk nam die kneuterigheid mij eigenlijk wel voor de OV-chipkaart in. Zo’n waardevol bezit dat je open en bloot moet neerleggen terwijl je je pinpas moet opzoeken: dat getuigt van een grenzeloos naïef maar vooral ook verloren gewaand vertrouwen in de mensheid.

En nu verwacht u natuurlijk een vileine afrekening met het kleinood. Niks daarvan; toen alles gereed was, geschiedde het wonder gewoon! Ik hoefde niet eens een petje scheef op mijn kop te zetten of hup, daar ging het poortje al open. En ik had mijn twintig kilo aan gouden kettingen nog niet om of hop, daar kwam al een metro aangereden.

Ik ben om, geloof ik. En dat bracht mij in gedachten terug bij de aanschaf van de strippenkaart die onverwacht wel eens de laatste geweest kon zijn.

‘Een blauwe?’, vroeg het albertheijnmeisje toen nog, met een zweem van twijfel die ik, ervan uitgaande dat ik niet zo snel als 65-plusser word geschat, maar als een compliment opvatte. Op je hoogtepunt stoppen met de strippenkaart. Ik ben een gelukkig mens vandaag.

Van jonge mensen…

In de schier oneindige sequel Van jonge mensen, de dingen die voorbijgaan, waarin u eerder mijn collegameisje zwanger zag worden, ontving ik deze week een mailtje van Maat.

Maat, moet ik even uitleggen, is degene die jarenlang met wisselend succes optrad als beschermheer van de auto’s op de straat achter het garagepleintje waar wij dagelijks voetbalden. Ik ontwikkelde er een verwoestend schot in de benen; hij leerde er keepen, aangezien iedere hoop op nog enige baltechniek als speler reeds lang vervlogen was. Zijn befaamde uittrap belandde zelden in mijn voeten, maar des te vaker

  • op het dak van de garages, waar hij dan met een soepele sprong op klom TENZIJ ik in mijn beste Grobbebol-imitatie ‘O jee, Grobelia!’ riep, want dan moest hij zo hard lachen dat het niet lukte (sorry, daar moet je bij geweest zijn);
  • op de lat van het doel, tenzij hij daar op mikte;
  • in de meest uiteenlopende tuinen, maar bij voorkeur in die van meneer Van der Hoek, die dan in grote woede ontstak, hetgeen naar later bleek slechts een zwak excuus was om in zijn garage van zijn verborgen drankvoorraad te gaan snoepen;
  • tegen de schilder, ik zie hem nog staan, kwast in de ene hand, pot verf in de andere, en volslagen machteloos ziet hij de bal naderen die wel minutenlang onderweg lijkt maar die hem onvermijdelijk, ja hoor, daar gebeurt het al, **SPFLASH**, van zijn trapleer af gaat kegelen.

Maat was (en is, zo vermoed ik) acht jaar ouder dan ik, maar in zijn gedrag een eeuwig klein kind. In plaats van één keer tegen zijn moeder te zeggen dat hij het gezonde kwarkje dat zij iedere dag voor hem klaarzette, toch echt niet bliefde, gaf hij er de voorkeur aan om 365 kwarkjes per jaar door de plee te spoelen. Als je hem bij een fietspuzzeltocht de mogelijkheid bood bonuspunten te scoren door een pismatje van McDonald’s met mikvlieg mee te nemen, dan kwam hij aan met een pismatje van McDonald’s met mikvlieg. En als hij tijdens het voetballen een onweerstaanbare grote boodschap voelde opkomen, klom hij liever in een boom dan dat hij een sprintje naar huis trok – en gevraagd naar de praktische bezwaren van bijvoorbeeld het ontbreken van wc-papier antwoordde hij dan doodleuk dat hij van tevoren al prima had kunnen inschatten dat hij dat deze keer niet nodig zou hebben.

Het kleine kind mailde om te vertellen dat hij volgend jaar gaat trouwen.

Tijdens mijn sollicitatiegesprek heb ik de clichévraag waar ik mezelf over vijf jaar zie (ze vragen nooit eens waar je jezelf over drie of zeven jaar ziet, altijd vijf) nog zo behendig ontweken. Ach, antwoordde ik, vijf jaar geleden zag ik mezelf hier ook niet zitten, dus daar houd ik me niet zo mee bezig. Maar misschien moet ik toch eens wat serieuzer over een antwoord nadenken; dan ben ik volgende keer mogelijk wat beter voorbereid.

Collegameisje

Mijn collega is een meisje. Een lief meisje, doorgaans opgewekt en ook uitermate consciëntieus, om niet te zeggen bijzonder professioneel, in haar werk. Maar bovenal: een meisje. Een modern meisje bovendien, want hoewel er geen grammetje vet te bespeuren valt, wordt er iedere week fanatiek gesport en dagelijks verantwoord gegeten – zonder vlees natuurlijk, maar welke Neanderthaler eet er nu nog vlees tegenwoordig?

(gaarne bevestiging)

Hoewel het collegameisje inmiddels een leeftijd heeft bereikt waarop sommige vrouwen al ernstige aftakelingsverschijnselen beginnen te vertonen (hiervan is in het onderhavige geval absoluut geen sprake), verbaasde ze vorig jaar vriend en vijand door te gaan trouwen. Tweeëndertig was ze, en ja, dan mag het officieel, maar meisjes trouwen niet, en zeker die van mijn generatie niet.

Gelukkig bleef het meisje ook na haar trouwen gewoon een meisje. Je zag er eigenlijk verdomd weinig van; het duurde bijvoorbeeld meer dan een half jaar voor ik haar er voor het eerst op kon betrappen dat ze het over ‘mijn echtgenoot’ had. Dat was met terugwerkende kracht ook meteen een veeg teken, want vandaag kwam het schokkende nieuws dat het meisje in oktober een kind verwacht.

(Volgens haar had ik dat al kunnen weten als ik goed had opgelet, omdat ze bij de laatste borrel alleen maar jus d’orange had gedronken. Nare eigenschap van zwangere vrouwen is dat, dat verontwaardigde vingertje. Ik had ooit een andere collega die me half uitfoeterde omdat ik nog steeds niks door had nadat ze een gepasteuriseerde kaas had besteld. Ja, weet ik veel.)

Dit verhaal klopt van geen kant. Wanneer je een kind krijgt, kun je jezelf (en anderen jou) niet meer met goed fatsoen een meisje noemen. Ik nam dan wel afscheid van mijn jeugd door mijn studieschuld af te betalen, maar dat drie dagen later mijn generatie zwanger moest zijn, was nou ook weer niet de bedoeling.

Kinderen, de gedachte alleen al. Dat is toch niks voor kinderen?

Ik sta, om maar weer eens iemand te citeren, voor de ruïnes van mijn wereldbeeld.

Format C:\

31-UH-76.

Ik denk dat de beste mensen amper nog weten wie ik ben, en ik zou ze zelf ook straal voorbijlopen, maar het nummerbord van hun donkerbruine Citroën die begin jaren tachtig al prehistorisch was, ken ik vijfentwintig jaar later nog altijd. Het is de oudste auto waarvan ik het kenteken nog moeiteloos kan reproduceren, maar zeker niet de enige. Zo zijn daar de eveneens donkerbruine Mitsubishi van mijn ouders, die werd gestolen en in Venlo weer opdook (GX-09-NK) en de daarop volgende Mazda (RD-70-HP). En dat ik hier geen onzin verkoop, zal de voormalige eigenaar van RR-93-NB vanuit Roemenië kunnen bevestigen. Over de YH-37-HL van zijn ouders twijfel ik, maar niet meer dan een beetje.

Deze volstrekt nutteloze kennis tors ik nu al jaren met mij mee, samen met de nodige nog nooit gedraaide telefoonnummers en het postcodeboek van half Rotterdam.

En ik heb er geen ene pepernoot aan. Sterker nog, de ochtendspits was vanochtend voor veel treinreizigers een stuk rustiger verlopen als ik in mijn plotselinge vlaag van nostalgie het album Faith van The Cure (1981) had opgezet en ik de teksten niet van begin tot eind had kunnen meeblèren.

Als ik vanaf mijn vierde alleen maar schaakzetten in mijn hoofd had opgeslagen, was ik nu grootmeester geweest; had ik me fanatiek in de genetica verdiept, dan was ik nu minister. In plaats daarvan zit mijn kop nu vol met nummercombinaties en deprimerende songteksten uit een grijs verleden. En intussen kost het steeds meer moeite om nieuwe informatie op te slaan; de processor wordt trager en trager.

Ik wil een format C:\! Of op zijn minst een defragmentatie.