Uitgelezen (49)

Zei oma niet al dat je nooit een nieuwe pot pindakaas moest aanbreken voor de oude helemaal leeg was? Dat je de huid niet moest verkopen voor de beer geschoten was? En dan toch iedere keer weer doen hè, alvast je jaaroverzicht in elkaar knutselen terwijl het jaar nog niet afgelopen is. Dat is hetzelfde als alvast aan je ereronde beginnen als je vijf minuten voor tijd met 1-0 voor staat tegen Duitsland. En dan moet je dus niet gaan zeuren als je alsnog verliest, c.q. een tsunami over je heen krijgt of een belangrijk politiek figuur om zeep wordt geholpen.

Het is daarom met enige terughoudendheid dat ik veertien dertien uur voor tijd Kalme chaos van Sandro Veronesi verklaar tot misschien wel het beste boek dat ik het afgelopen jaar heb gelezen, daarbij aantekenend dat ik eigenlijk geen helder beeld heb van wat ik in 2007 allemaal gelezen heb, hoewel het hier redelijk (doch niet volledig) gedocumenteerd is, en dat al die jaarlijstjes stiekem heel hoog scoren op mijn jaarlijkse lijst van ergernissen, zinloos als ze zijn omdat de tijdsspanne van 1 januari tot en met 31 december natuurlijk net zo willekeurig is als, pak ‘m beet, 13 tot en met 12 juli (OK, vooruit: meestgedraaide plaat dit jaar: Icky Thump van The White Stripes; meestgedraaide drol dit jaar: de I, voor het dertigste opeenvolgende jaar – de I begint uit te groeien tot de Bohemian Rhapsody van de drollen).

Goed, Kalme chaos van Sandro Veronesi dus, overigens al in 2006 in het Nederlands verschenen en oorspronkelijk zelfs in 2005, dus sowieso buiten iedere mededinging, excuus voor deze uitvoerige introductie, Kalme chaos van Sandro Veronesi is een geweldig boek in de categorie conventionele literatuur. Dat wil zeggen een kloeke roman zonder kunstgrepen of andere poespas: gewoon een boeiend verhaal met boeiende hoofdpersonen, overtuigend geschreven vanuit een uniek gegeven of kenmerk van de hoofdpersoon.

In dit geval gaat het om een man die op de eerste pagina’s een vrouw redt van de verdrinkingsdood, om er vervolgens thuis achter te komen dat zijn eigen vrouw ongeveer gelijktijdig moet zijn overleden. Dat was dan de overrompelende openingsscène; daarna volgen we Pietro in zijn verwerkingsproces. Voor zover daar sprake van is tenminste, want het grote verdriet blijft uit, hoe hard en begripvol de mensen om hem heen ook roepen dat hij zo verdrietig moet zijn.

Wel stort hij zich vol overgave op de zorg voor zijn enige dochter. Op haar eerste schooldag van het nieuwe jaar blijft hij in een impuls de hele dag in zijn auto wachten; vervolgens blijft hij dit de rest van het jaar doen. Zijn auto wordt zijn nieuwe leven: hij houdt er kantoor, en vrienden, familie en collega’s komen hem bezoeken. In het begin omdat ze met Pietro te doen hebben, maar hoe langer hoe meer ook vooral om hun eigen zorgen met hem te delen. Zo komt Pietro er langzaam maar zeker achter dat hij tot dan toe een zeer oppervlakkig bestaan heeft geleid: wel heel succesvol, maar eigenlijk ook heel ongelukkig.

Knap vind ik dat altijd, wanneer schrijvers hun hoofdpersoon beheppen (kan dat?) met een of andere maffe eigenschap die dan ook nog eens functioneel is voor het verhaal. Je zou toch zeggen dat dat soort afwijkingen op een of andere manier eindig is en iedere romanfiguur op een gegeven moment voortborduurt op een illustere voorganger. Hoe dan ook, u hoeft geen roman meer te schrijven over een weduwnaar die zich voor de school van zijn dochter opsluit in zijn auto, want dat is al een keer gedaan. En hoe.