Zelfkastijding. Of: een onnodige nederlaag

Net als iedere andere laatste week van januari zitten ze er weer, de honderden schaakzombies in de Wijk aan Zeese sporthal. Er zijn er die het een beetje kunnen, en zij mogen in de buurt van de grootmeesters zitten. Er zijn er die denken dat ze het kunnen, en ook voor de meeste van hen is een plekje in de zaal gereserveerd. Alleen degenen tegen wier schaakkundige onnozelheid de grootste arrogantie nog niet opgewassen is, zijn verbannen naar het naburige café. Ik vraag me wel eens af waar deze mensen, die spreekwoordelijk geen paard van een loper kunnen onderscheiden, het plezier in het spel vandaan halen. Aan de andere kant: wat is er leuk aan het winnen van een partij die je ’s ochtends in de voorbereiding al op het bord hebt gehad, zoals ik nu?

Ik speel tegen het kleine mannetje. Het kleine mannetje heeft dan misschien een hoop talent, naïef is hij nog wel. Hij kopieert een variant die hij eerder speelde, en die ik vanochtend dus uitentreuren bestudeerd heb, exact. Wanneer ik afwijk ten opzichte van die eerdere partij, moet het kleine mannetje voor het eerst nadenken. Er zijn verschillende opties, maar hij kan in ieder geval niet met zijn paard van e7 op d5 slaan.

Corus 2009

Het kleine mannetje slaat met zijn paard van e7 op d5. Hij doet het met veel bravoure, want het lijkt een stoere zet, en hij is nog maar een klein mannetje. Correcte spelers nemen eerst de pion weg, en plaatsen vervolgens het paard rustig op het leeggemaakte veld. Kleine mannetjes daarentegen meppen met het stuk in de hand het vijandige materiaal met veel geweld van het bord, bij voorkeur ook met veel geluid om de verder zo serene rust te verstoren.

Ik kan me er niet aan storen, want het kleine mannetje gaat nu achter elkaar verliezen. Zijn beide paarden verdwijnen van het bord, in ruil voor een paard en loper van mij, maar dan springt mijn paard vrolijk door naar c7. Het kleine mannetje ziet nu ook het onheil dat hij over zichzelf heeft afgeroepen. Hij is een belangrijke pion kwijt en gaat nog meer materiaal verliezen. Moedeloos slachtoffert hij zijn toren op a8 en start hij een wanhoopsaanval waarvan ik weet dat die niks voorstelt; dat heb ik vanochtend immers al gezien.

Het kleine mannetje is inmiddels rood aangelopen. Hoofdschuddend, onderuitgezakt, zuchtend en met geveinsde desinteresse voert hij zijn resterende zetten uit. Ook niet bepaald volgens de etiquette, maar dat kun je het kleine mannetje moeilijk kwalijk nemen. Kleine mannetjes hebben moeite met verliezen. Hij had hier willen vlammen, en nu gaat het al vroeg in het toernooi mis tegen een van de zwaksten uit de groep.

Wanneer ook de laatste aanvalsgolf is afgeslagen, maak ik nog een loper buit. Ik sta nu een hele toren voor. De partij is gespeeld, het kleine mannetje en ik hebben er allebei geen zin meer in. Het kleine mannetje zit nu zo ver onderuitgezakt op zijn stoel dat hij nauwelijks nog boven de tafel uitkomt. Ik hoef alleen nog maar een zet te doen en hij kan gerust opgeven. Het maakt niet uit wat ik doe; alles wint. De loper kan naar d3, de torens kunnen allerlei leuke dingen doen en ik kan zelfs de dame naar g2 spelen, ook al is dit op zich een grote fout.

Corus 2009

Daar gaat mijn arm de lucht in. Even zweeft hij onheilspellend boven het bord, alsof ik uit de overdaad aan winnende voortzettingen nog geen keuze heb gemaakt. Eerlijk gezegd heb ik ook niet zo goed nagedacht, maar dat hoefde ook niet meer. De hand is al onvermijdelijk op weg naar het noodlot. Ik heb de toren op e1 al vast en voor ik het weet heb op hem losgelaten op g1, het veld van de duivel.

Het kleine mannetje veert op. Onmiddellijk grijpt hij zijn dame en kegelt daarmee de zojuist verplaatste toren van het bord. Het is zo’n dreun dat ik vermoed dat het tot in Beverwijk te horen is. 8,2 op de schaal van Richter.

Ook luid en duidelijk te horen voor de naastgezeten spelers is het hartgrondige “Jezus Christus” dat mij ontglipt even nadat het kleine mannetje met een ferme dreun op de klok zijn zet heeft voltooid. Direct is tot me doorgedrongen dat ik over twee zetten mat sta, en door mijn verzuchting weten de overige spelers dat nu ook. Ze verzamelen zich rond mijn bord om het tragische voorval te aanschouwen en de vernedering compleet te maken. ‘Heb je gezien wat zero overkomen is vanmiddag?’, zullen ze ’s avonds aan hun vrienden vragen, en de kans is groot dat zij het dan al weten.

Alleen het kleine mannetje heeft mijn vloek niet gehoord. Hij is na zijn winnende zet meteen opgestaan en weggelopen, ook weer niet volgens de ongeschreven regels als je weet dat je tegenstander niets anders kan dan opgeven. Als ik me half omdraai zie ik het kleine mannetje even verderop als Boris Becker in zijn gloriedagen zijn vuisten ballen. Hij maakt nog net geen snoekduik op het harde tapijt.

Nadat ik heb opgegeven, blijf ik als versteend achter mijn bord zitten. Gelukkig komen al snel de eerste kennissen op me af.
‘Gefeliciteerd zero, met je mooie partij.’