Uitgelezen (51)

Zoals in de popmuziek een liedje van drie minuten nimmer kan tippen aan de rijkdom en opbouw van een briljant gecomponeerd nummer van dubbele lengte, zo legt in de literatuur de novelle het altijd af tegen een geslaagd magnum opus van een schrijver. Natuurlijk, een kort boek kan adembenemend mooi geschreven zijn, maar wanneer een schrijver datzelfde 800 pagina’s of meer achter elkaar doet met dezelfde personages, is de artistieke prestatie op een of andere manier toch groter, en de moeite om afscheid te nemen van de karakters, misschien is dat het ook wel, eveneens.

Een boek kan je ook totaal niet raken, zoals mij nu overkomt met de jongste Booker Prize-winnaar The Gathering van Anne Enright. Bij een gemiddelde omvang lees je het dan rustig uit, en bij een dik boek zou je dan iets vervelends maar niet onoverkomelijks moeten doen: het terugzetten in de kast (zie hier voor een handleiding).

Het irritante van dikke boeken is nu dat je erin kunt verdwalen. Dat ze je in het begin naar de strot vliegen, dat je verder verder verder wilt maar dat vervolgens de inmiddels torenhoog gespannen verwachtingen niet worden waargemaakt en je het boek uiteindelijk na de laatste pagina vertwijfeld dichtslaat, onzeker over je oordeel omdat je je nog wel iets herinnert van je oorspronkelijke enthousiasme terwijl de teleurstelling overheerst.

Zo’n boek is Darkmans van Nicola Barker, eveneens genomineerd voor de Booker Prize 2007, met 838 pagina’s bijna net zo dik als alle andere genomineerden bij elkaar, en achteraf dus terecht niet tot winnaar uitgeroepen.

Hoe anders dacht ik daarover na een bladzijde of 200, toen alle personages nog in een wervelende stijl gepresenteerd werden tezamen met hun mysteries en mysterieuze verhoudingen tot elkander, en als je schier ondraaglijke nieuwsgierigheid dan weer enigszins gevoed werd, dan

godverdomme

was het hoofdstuk weer afgelopen, werd de aandacht op niet minder boeiende wijze verlegd naar een volgende verhaallijn en moest je dus weer verder, verder verder verder, maar het werden te veel personages die veel te verweven waren met elkaar en ook eigenlijk wel heel erg raar waren allemaal, kortom, ik raakte de draad kwijt en heb weer eens het gevoel

tsja

dat er wederom van alles aan me voorbijgegaan is, waaronder, niet geheel onbelangrijk, de essentiële boodschap van het boek. Het gevoel beklijft dat hier veel meer in had gezeten.

Niettemin een ruime zeven voor de verslavende werking, of zelfs een acht min vanwege het feit dat we nu weer een nieuwe bijnaam hebben voor onze kat Darko.

Uitgelezen (50)

Kazuo Ishiguro – The Unconsoled (1995)

Mijn grondige aversie tegen sciencefiction en fantasy, die ik ondanks herhaalde reprimandes over net zoveel kammen blijf scheren als ik ze in adems noem, heb ik ontwikkeld toen ik ooit het personage van Jerommeke ging bestuderen.

OK, dat behoeft wellicht enige toelichting.

Jerom was altijd mijn favoriete stripheld: een echte levensgenieter, een bourgondiër pur sang en iemand die schijnbaar altijd met vakantie was. Een man van weinig woorden bovendien. Maar die vakanties deden mijn onwankelbare vertrouwen in de man uiteindelijk toch afbrokkelen. Zoals u weet: voor 3 gulden 95 had je zo’n Suske en Wiske van 58 pagina’s, en Jerom presteerde het om altijd op bladzijde 56 van vakantie terug te keren. Dan had hij aan iets minder dan een pagina voldoende om de rampspoed waarin die klotekoters van een Suske en een Wiske zich hadden gestort, daarbij niet echt geholpen door de ook bepaald niet nozele Lambik, te herstellen, en dan was er nog een bladzijdetje over voor tante Sidonia om een taart of iets dergelijks te bakken.

Jerom, de deus ex machina van de striptologie. Kon 300 kilometer per minuut rennen als het nodig was, maar wanneer zijn vrienden in gevaar waren was hij in geen velden of wegen te bekennen. Tót het eind van het avontuur in zicht kwam: dan had Willy Vandersteen hem ineens nodig, en dan maakte het ook niet uit in welke penariesoort men nu weer was beland, want Jerom kon altijd wel iets om het op te lossen. Maar ho maar dat hij een keer op pagina 5 opdraafde om korte metten met het kwaad te maken.

In de wereld van sciencefiction en fantasy gaat het natuurlijk net zo. Als de schrijver ook maar enigszins in de knoop komt met de wereld die hij gecreëerd heeft, dan – hopla! – voegt hij er iets aan toe waardoor het allemaal weer net klopt. Als lezer word je op die manier vreselijk in de maling genomen, omdat je van tevoren nooit weet wat er allemaal wel en niet kan – je bent als het ware overgeleverd aan de grillen van een god, en onaantrekkelijker dan dat kan ik het niet bedenken. Mensen die beweren dat het in de conventionele literatuur net zo toegaat, omdat ook daar de schrijver bepalend is voor de wereld waarin het verhaal zich afspeelt, begaan een grote vergissing. De werkelijkheid waarin wij leven en waar twee plus twee altijd vier is, legt een zodanige beperking op dat het vele malen meer fantasie vergt om daar iets zinnigs aan toe te voegen dan wanneer je iets compleet nieuws bedenkt waarbij je de regels van begin tot eind kunt manipuleren en waar the sky the limit is. Kortom, fantasy is fantasieloos en een volstrekt minderwaardig genre.

Het behoeft inmiddels geen betoog meer dat ik vaak wat moeite heb met literatuur waarin Kafka ook maar enigszins zijn staart roert, en het is dan ook een wonder dat Haruki Murakami uitgegroeid is tot een van mijn favoriete schrijvers. Goed, bij hem heten de personages niet Gnarf of Gnorp maar gewoon Johnny Walker, maar een vleesgeworden whiskymerk dat katten vermoordt: dat kan ik altijd wat moeilijk plaatsen. Ik krijg dan vaak de indruk dat ik iets mis, en dat de schrijver er vast iets mee bedoelt dat hij Johnny Walker opvoert, en niet bijvoorbeeld Ralph Lauren of Tommy Hilfiger in zo’n afschuwelijke mislukte Mondriaantrui.

Dergelijke vraagtekens had ik meer dan vijfhonderd pagina’s in Ishiguro’s The Unconsoled. Ik weet niet wat die Japanners in hun misosoepje mieteren, maar je wordt er wel creatief van. Hier zien we een gevierde pianist, meneer Ryder, die in een niet nader genoemde plaats ergens in centraal Europa arriveert; hij heeft alleen geen idee wat hij er komt doen. Van de mensen om hem heen komt hij mondjesmaat dingen te weten, onder andere dat het allemaal draait om ‘donderdagavond’ en dat er tot die tijd een propvol programma wacht. Je zou kunnen denken dat de hoofdpersoon iets aan zijn geheugen heeft, maar andere dingen herinnert hij zich juist heel erg goed. Zo vertelt hij gedetailleerd over zijn jeugd als hij erachter komt dat zijn hotelkamer (in centraal Europa dus) de kamer is waar hij, in Engeland, is opgegroeid. Nou, dan weet je als lezer wel dat je een zware dobber krijgt. Even later kijk je er al niet meer van op dat een gangkast in een hutje bovenop een heuvel toegang biedt tot het hotel, waarvandaan het eerder een half uur rijden was.

Wie de touwtjes van dit boek aan elkaar probeert te knopen, wordt stapelkrankzinnig. Wie chocola kan maken van de diepere betekenis erachter, verdient een standbeeld. Maar de laatste tweehonderd bladzijden heb ik wel met een bekaterd hoofd op nieuwjaarsdag tot half drie ’s nachts in één ruk uitgelezen. Dat dan weer wel. Een heel, heel maf boek. Ik ben er twee weken later nog steeds niet uit of ik het u kan aanbevelen.

Uitgelezen (49)

Zei oma niet al dat je nooit een nieuwe pot pindakaas moest aanbreken voor de oude helemaal leeg was? Dat je de huid niet moest verkopen voor de beer geschoten was? En dan toch iedere keer weer doen hè, alvast je jaaroverzicht in elkaar knutselen terwijl het jaar nog niet afgelopen is. Dat is hetzelfde als alvast aan je ereronde beginnen als je vijf minuten voor tijd met 1-0 voor staat tegen Duitsland. En dan moet je dus niet gaan zeuren als je alsnog verliest, c.q. een tsunami over je heen krijgt of een belangrijk politiek figuur om zeep wordt geholpen.

Het is daarom met enige terughoudendheid dat ik veertien dertien uur voor tijd Kalme chaos van Sandro Veronesi verklaar tot misschien wel het beste boek dat ik het afgelopen jaar heb gelezen, daarbij aantekenend dat ik eigenlijk geen helder beeld heb van wat ik in 2007 allemaal gelezen heb, hoewel het hier redelijk (doch niet volledig) gedocumenteerd is, en dat al die jaarlijstjes stiekem heel hoog scoren op mijn jaarlijkse lijst van ergernissen, zinloos als ze zijn omdat de tijdsspanne van 1 januari tot en met 31 december natuurlijk net zo willekeurig is als, pak ‘m beet, 13 tot en met 12 juli (OK, vooruit: meestgedraaide plaat dit jaar: Icky Thump van The White Stripes; meestgedraaide drol dit jaar: de I, voor het dertigste opeenvolgende jaar – de I begint uit te groeien tot de Bohemian Rhapsody van de drollen).

Goed, Kalme chaos van Sandro Veronesi dus, overigens al in 2006 in het Nederlands verschenen en oorspronkelijk zelfs in 2005, dus sowieso buiten iedere mededinging, excuus voor deze uitvoerige introductie, Kalme chaos van Sandro Veronesi is een geweldig boek in de categorie conventionele literatuur. Dat wil zeggen een kloeke roman zonder kunstgrepen of andere poespas: gewoon een boeiend verhaal met boeiende hoofdpersonen, overtuigend geschreven vanuit een uniek gegeven of kenmerk van de hoofdpersoon.

In dit geval gaat het om een man die op de eerste pagina’s een vrouw redt van de verdrinkingsdood, om er vervolgens thuis achter te komen dat zijn eigen vrouw ongeveer gelijktijdig moet zijn overleden. Dat was dan de overrompelende openingsscène; daarna volgen we Pietro in zijn verwerkingsproces. Voor zover daar sprake van is tenminste, want het grote verdriet blijft uit, hoe hard en begripvol de mensen om hem heen ook roepen dat hij zo verdrietig moet zijn.

Wel stort hij zich vol overgave op de zorg voor zijn enige dochter. Op haar eerste schooldag van het nieuwe jaar blijft hij in een impuls de hele dag in zijn auto wachten; vervolgens blijft hij dit de rest van het jaar doen. Zijn auto wordt zijn nieuwe leven: hij houdt er kantoor, en vrienden, familie en collega’s komen hem bezoeken. In het begin omdat ze met Pietro te doen hebben, maar hoe langer hoe meer ook vooral om hun eigen zorgen met hem te delen. Zo komt Pietro er langzaam maar zeker achter dat hij tot dan toe een zeer oppervlakkig bestaan heeft geleid: wel heel succesvol, maar eigenlijk ook heel ongelukkig.

Knap vind ik dat altijd, wanneer schrijvers hun hoofdpersoon beheppen (kan dat?) met een of andere maffe eigenschap die dan ook nog eens functioneel is voor het verhaal. Je zou toch zeggen dat dat soort afwijkingen op een of andere manier eindig is en iedere romanfiguur op een gegeven moment voortborduurt op een illustere voorganger. Hoe dan ook, u hoeft geen roman meer te schrijven over een weduwnaar die zich voor de school van zijn dochter opsluit in zijn auto, want dat is al een keer gedaan. En hoe.

Niet uitgelezen (2)

Dave Eggers – What is the What (2006)

Is er hier iemand die ooit een boek heeft gekocht waar op de flap stond dat het een heel slecht boek was? Nee natuurlijk, want dan koop je zo’n boek niet. Maar ik heb ook nog nooit een boek niet gekocht omdat er iets misprijzends op vermeld werd. Als je de omslagen mag geloven, is ieder boek even fantastisch, moving en dazzling, en ja, zo heb je er als consument natuurlijk weinig aan. Zolang de uitgever van pak ‘m beet Arnon Grunberg weigert te waarschuwen dat je troep in handen hebt, zou je zelfs van misleiding kunnen spreken.

Toch moet je al die superlatieven niet negeren, heb ik nu ontdekt. Er staat namelijk ook altijd een afzender bij, en of een roman gewaardeerd wordt door Arjan Peters of Gerard Joling maakt natuurlijk nogal verschil. En wat ik dus gemist had voordat ik What is the What (wat volgens mij ook een vraag is, vraagteken?) kocht, is dat het omslag ontsierd werd door een loftuiting van de hand van Khaled Hosseini.

Khaled Hosseini is de schrijver van De vliegeraar, je weet wel, dat boek dat de man tegenover je in de trein altijd leest, en aan zijn gezicht kun je op jouw beurt aflezen dat het met tegenzin gebeurt en dat hij in geen vijf jaar een boek heeft gelezen, maar het moet want zijn vrouw, die ’s ochtends de kinderen met de bakfiets naar school brengt, vond het ‘zo’n mooi boek joh’, en als mensen zeggen ‘zo’n mooi boek joh’ weet je eigenlijk al genoeg: gewoon niet lezen.

What is the What zal dan ook wel zo’n mooi boek joh zijn, Khaled Hosseini was er in ieder geval door geroerd, maar je kunt het ook gewoon dodelijk saai noemen. Natuurlijk is het verhaal van de Soedanese vluchteling Valentino Achak Deng hartverscheurend, laat daar geen misverstand over bestaan, en Eggers heeft zijn huiswerk ook gedegen verricht, maar het wordt allemaal zo onvoorstelbaar langdradig verteld, het boek sleept zich werkelijk van gebeurtenis naar gebeurtenis zonder dat er een lijn in te ontdekken valt, en net als je dan definitief dreigt weg te dommelen wordt er overgeschakeld naar Amerika, waarnaartoe de hoofdpersoon kennelijk heeft weten te ontkomen maar waar het hem ook al niet meezit omdat hij eerst in zijn huis gegijzeld wordt en vervolgens in het ziekenhuis niet behandeld wordt – een verhaallijn echter die in totale disbalans is met de breed uitgemeten verschrikkingen in Soedan en die echt alleen maar dient om de lezer het boek niet vroegtijdig dicht te laten slaan.

Helaas, het heeft niet mogen baten. Na twee van de drie delen uitgelezen te hebben, voorwaar een hele prestatie al zeg ik het zelf, heb ik het boek weggelegd, en de lust om te ontdekken of het derde deel inderdaad het gevreesde onvermijdelijke verdere vervolg van een eindeloze opsomming was, is nooit gekomen.

Gewoon niet lezen dus.

Uitgelezen (48)

José Eduardo Agualusa – De handelaar in verledens (2006)

Het is misschien wat laat voor deze zondag, maar er komen er vast nog meer, en als u dan net als ik een keer niks te doen heeft, dan is de novelle De handelaar in verledens van de Angolees-Portugese schrijver José Eduardo Agualusa een bijzonder aangenaam tijdverdrijf.

U deinst wellicht terug, maar dat is nergens voor nodig, als u hoort dat de verteller van het verhaal een gekko is die zijn verloren uurtjes doorbrengt tussen de boeken, vanwege zijn voorliefde voor filosofie en literatuur. Hij leeft in het huis van Félix Ventura, een kluizenaarstype met een bijzonder beroep: in het Angola van na de burgeroorlog voorziet hij politici, zakenlui en ex-communisten van een nieuw verleden. Nadat hij zo’n verleden in elkaar heeft geknutseld, voert hij gesprekken met zijn klanten tot deze hun nieuwe verleden volledig hebben aangemeten.

Een van zijn klanten is zo gecharmeerd van zijn nieuwe jeugd dat hij ernaar op zoek gaat, en vanaf dat moment lopen de verzonnen werkelijkheid en de echte door elkaar heen.

Jawel, Agualusa oefent hier het op één na oudste beroep uit de geschiedenis uit: hij schrijft een boek met de scheiding tussen feit en fictie als centrale thema. Dat zo’n uitgekauwd onderwerp nog op zo’n lichtvoetige en originele manier belicht kan worden, is zeer verfrissend te noemen. En dat in nog geen 150 puntgave pagina’s vol poëtische schoonheid en filosofische diepgang.

In een middagje bezorgde dit boek me al meer plezier dan dat andere boek dat zich grotendeels in Afrika afspeelt, en dat me nu al drie weken lang dwars zit.

Dus hup, allemaal naar de boekhandel; voor slechts € 12,90 heeft u een plezierige zondagmiddag, en dat is al een stuk goedkoper dan naar Artis om naar een gekko te kijken.

Uitgelezen (46-47)

Zo zie je maar. Bij de Booker Prize hebben de boekbeoordelaars een stuk meer te zeggen dan de bookmakers. Maandenlang was On Chesil Beach van Ian McEwan torenhoog favoriet voor de eindzege, maar uiteindelijk ging Anne Enright met de eer strijken dankzij haar The Gathering.

Dat On Chesil Beach niet heeft gewonnen, verbaast mij na lezing eigenlijk helemaal niet. Het is een niemendalletje van amper 150 bladzijden over een maagd en een knaap, maar in het Engels zijn ze allebei nog virgin, die hun huwelijksnacht tegemoet gaan. Vanaf de allereerste zin (“They were young, educated and both virgins on this, their wedding night, and they lived in a time when a conversation about sexual difficulties was plainly impossible”) weet je als lezer al dat dat natuurlijk uit zal lopen op een hopeloos drama, en het is alleen aan de schrijver te danken dat het moment suprême nog zo lang wordt uitgesteld, dankzij enkele terugblikken in de levens van Edward en Florence, die, toegegeven, wederom zijn opgeschreven in de onberispelijke stijl die McEwan kennelijk eigen is. Maar als het fatale zaad dan uiteindelijk toch nog veel te snel gevloeid heeft, is het verhaal eigenlijk klaar. Aan het eind volgt nog een plotselinge sprong in de tijd voorwaarts, waarvan het doel mij eerlijk gezegd is ontgaan.

Prima boek voor een zondagmiddag, maar een Booker Prize? Mwoah.

Geen wonder dus dat ook de bookmakers een tweede favoriet hadden aangewezen: Mister Pip van Lloyd Jones. Dit is wel een leuk en bijzonder boek, over een meisje op het door burgeroorlog verscheurde eiland Bougainville. Naar school kan ze niet meer, maar gelukkig is daar meneer Watts, de enige blanke uit het dorp, die de kinderen les geeft. Iedere dag leest hij een stukje voor uit Great Expectations van Dickens, een kinderhand is gauw gevuld moeten we maar denken, en als het boek uit en verdwenen is, proberen de kinderen het samen met meneer Watts zo gedetailleerd mogelijk te reconstrueren. Vooral Matilda raakt in de ban van het verhaal, maar als de rebellen ook te horen krijgen over ene Mister Pip, onwetend dat het hier een literair personage betreft, zit het dorp met de gebakken peren.

Ook hier aan het eind een onbegrijpelijke sprong in de toekomst, maar daarvoor al wordt het zorgvuldig opgebouwde verhaal helaas nogal vlot afgeraffeld. Je hebt wel eens van die momenten dat je bij het lezen de woorden als een spons opneemt, maar dat niet doordringt wat je nu eigenlijk aan het lezen bent. Dat had ik hier op een vrij essentieel moment in het verhaal. Gelukkig had ik de tegenwoordigheid van geest om even terug te bladeren, om te ontdekken dat in de tussentijd twee belangrijke figuren in mootjes waren gehakt en aan de varkens gevoerd.

Beetje jammer dus, en daarom ook voor dit boek het officiële zero-keurmerk “Booker Prize-onwaardig”. Misschien was ik van de genomineerden dan nog het meest te spreken over The Reluctant Fundamentalist, maar dat boek heeft ook al niet gewonnen. In alle opzichten verkeerd gegokt dit jaar. Moet ik dan toch The Gathering ook nog maar proberen?

Uitgelezen (45)

Ian McEwan – Saturday (2005)

Helaas voor jubilerende Harry werd ook 2007 weer niet zijn jaar; dit jaar was het Doris Lessing die de Nobelprijs voor de Literatuur voor zijn niet onomvangrijke neus wegkaapte. Alweer iemand van wie ik nog nooit een letter heb gelezen, terwijl haar lijst met werken (incompleet!) toch duizelingwekkend is (er staan er hier trouwens wel vier in de kast, dus tips zijn welkom). Ik heb het kennelijk gewoon niet zo op Nobelwinnaars; van alle laureaten sinds het Jaar des Zeeroën 1977 heeft eigenlijk alleen de hier te logge veelgeprezen Saramago mij echt kunnen bekoren.

Doe mij dan maar de winnaars, of zelfs maar de genomineerden, van de Booker Prize. Nog een paar nachtjes slapen en dan wordt de winnaar van 2007 bekendgemaakt, en hoewel ik On Chesil Beach niet heb gelezen, mag Ian McEwan wat mij betreft de gelukkige zijn. Want leuk geprobeerd van Mohsin Hamid met zijn geslaagde novelle, maar een schrijver die een boek als Saturday aflevert, is toch wel different koek.

Je moet wel over enig zit- en leesvlees beschikken om je een weg te banen door de ragfijne stijl waarmee in bijna driehonderd pagina’s nog geen vierentwintig uren worden beschreven, maar gelukkig is McEwan daarin nergens zo geforceerd als bijvoorbeeld James Joyce in Ulysses. Het erge is dat ik Saturday na een bladzijde of vijftig een tijdje opzij heb gelegd om het nieuwe boek van Arthur Japin te lezen, een met terugwerkende kracht bespottelijk intermezzo dat heeft verhinderd dat ik helemaal lyrisch ben over McEwan.

De nieuwe Japin is een boek dat hele decennia beschrijft, maar oneindig veel minder vaart heeft dan het etmaal van Saturday. Een recensent zou zeggen dat het boek urgentie heeft, een belachelijke karakterisering als je erover nadenkt, en ook taalkundig een merkwaardige constructie – maar we weten wel wat er ongeveer mee bedoeld wordt: het boek doet ertoe, zowel op het literaire toneel als in de thematiek die het aansnijdt. Hier zien we een in alle opzichten geslaagde veertiger, zelf succesvol als hersenchirurg, zijn vrouw in de advocatuur en zijn kinderen als dichteres en muzikant in de respectievelijke dop. Kortom, er is op het eerste gezicht geen vuiltje aan de lucht voor Henry Perowne.

Tot Perowne op de bewuste zaterdag, 15 februari 2003, een brandend vliegtuig in die onbewolkte lucht ziet, en zijn invuloefening (moslimterrorisme) even later op het nieuws naar het rijk der fabelen wordt verwezen. Het is niet de enige schuldvraag waarmee Perowne die dag zal worstelen. Onder andere heeft hij ’s middags een heftige discussie met zijn dochter over de dreigende oorlog in Irak, waar die dag ook massaal tegen gedemonstreerd werd in Londen. Een briljante dialoog, waarbij de waarheid zelfs anno 2007 nog in het midden blijft, al heb ik daar al een lichte voorkeur voor de politiek incorrecte standpunten van de hoofdpersoon. Maar die triomfeert pas echt aan het eind van het boek, als hij de schuld van zijn fysieke belager Baxter op een wel heel onalledaagse manier analyseert, en dat niet alleen: er ook naar handelt.

Als iedereen nou eens zo zou doen, dan zou de wereld er al een stuk prettiger uitzien. Als iedereen zo zou schrijven als Ian McEwan ook trouwens.