Waar ik aan denk als ik aan hardlopen denk

Als ik dit rondje niet binnen 45 minuten gelopen heb, ben ik een loser.
En duurt het godverdomme langer dan 45 minuten voordat ik aan het bier kan.
Nou, vooruit dan maar.
Als ik maar weer binnen ben voor het gaat regenen.
Begint wel een beetje rustig, die nieuwe Arctic Monkeys.
Ha, groen! Blijf groen, blijf groen, blijf groen…
Kut.
Nou, kom op, doorrijden…
Ja, jij daar met die chagrijnige rotsmoel: alsof ik hier voor mijn lol sta te huppelen voor een stoplicht.
En allemaal de Kampioen ongelezen bij het oud papier gooien.
Waar blijft dat bier?
Hoe legde Kramnik dat nou uit, waarom je in de Bayonet-variant van het Konings-Indisch na 10…a5 11.La3 moest spelen, maar na 10…Pf4 11.Lf1 a5 moest slaan op a5?
Dit is wel een lekker nummertje.
Zo, die mag nog wel een paar rondjes hollen voor ze op haar streefgewicht is.
Pomtiedom. D-A-N-G-R-O-U-S!
Ehm, vergeten die jongens niet ergens een e? Laat @spelfoutenman het maar niet merken!
Ik ben een loser als ik over een half uur nog niet thuis ben.
Gezellig wel, zo’n industrieterrein. Inspirerend.
En waarom speelt zwart dan na 10…a5 11.La3 niet gewoon 11…Pf4? Dat betekent dat 12.Lf1 geen goede zet is, maar wat dan?
Is het nog ver, Grote Smurf?
Het wordt anders best donker. Dat gaan we niet droog houden.
Bek houden, Brilsmurf. Loop liever een beetje door.
Zou ik nog iets gaan meemaken waar ik misschien een stukje aan kan wijden?
Er is geen pest aan zo.
Saaie rotmuziek ook van die poolapen.
Goh, verrassend. Ook op de terugweg wind tegen.
Dorst.
In de hand waar nu die slechte muziek uit komt had ik ook een flesje bier kunnen dragen.
Waarom doe ik dit?
Laten we het op de bierpens houden.
Wat zou eigenlijk groter zijn: het ego van Mart Smeets of de mate waarin hij een eikel is?
Over penzen gesproken.
Pfffff.
Mart Smeets, die gekke Mart Smeets, met zijn gekke truien, zou al lang zijn gaan wandelen.
Mag ik dat zo zeggen?
Als ik nu moet gaan wandelen, ben ik een enorme loser.
Als ik in dit tempo door blijf strompelen, ben ik ook een enorme loser.
Dit ziet er echt niet uit.
O god, en dan ook nog zo’n teringhond. Rustig blijven, zero.
En niet zo schelden verdomme.
Het zal dan wel 12.c5 zijn.
Mooi, inmiddels zal het eten ook wel klaar zijn.
Druppels.
Loser.
Nou, dat was weer een hele omweg naar de koelkast.

Die Murakami is anders ook een mazzelpik, dat hij toevallig weer wel allerlei verheven gedachtes aan het hardlopen overhoudt en er dus over kan praten in een boekje met een miljoenenoplage. Helaas was het zijn doel niet om mij zodanig te enthousiasmeren dat ik de verborgen charmes van het hardlopen zou ontdekken. Om mij heen zie ik allerlei mensen die er compleet aan verslingerd zijn, of anders verdomd goed doen alsof ze het zijn, en diep van binnen weet ik dat ik ook een van hen ben. Maar als ik het dan eens probeer, gebiedt de eerlijkheid mij op te biechten dat ik het maar stom, saai en zinloos vind. Iemand moet me even het geheime argument geven waarom het uiteraard wel fantastisch is, maar Murakami weigert. Wie helpt?

(Uitgelezen (59): Haruki Murakami – What I talk about when I talk about running)

Uitgelezen (58)

Cormac McCarthy – The Road (2006)

In het jargon van het gewiekste volk der recensenten kom je soms woorden tegen waarvan je denkt: moet ik dit nu voor zoete koek slikken en mijn nietigheid in de kunsbeschouwing erkennen, of heeft die man werkelijk zo’n verfijnd beoordelingsvermogen dat hij adjectieven kan gebruiken waarvan ik niet eens het vermoeden had dat je er een oordeel over een kunstwerk mee kunt vellen?

Nu moet ik toegeven dat ik bijvoorbeeld bij het luisteren naar muziek nooit veel verder kom dan ‘goed’ of ‘slecht’, en het zou een saaie bedoening worden als het journaille zich van een dergelijk beperkt vocabulaire zou bedienen. Maar zet mij voor een getormenteerde singer-songwriter, of is dat dubbelop, en ik kom misschien nog tot ‘gaap’ en ‘aanstellerig’, maar dan houdt het wel zo’n beetje op. Een recensent daarentegen hoort het gejammer met al dan niet geveinsde interesse aan en rept een dag later in de krant vol bewondering van een ‘beklemmend’ optreden – op een of andere manier is dat nog positief ook.

Beklemmend.

Met vijftien naar zweet stinkende mannen opgesloten zitten in een lift: dat zou ik veel eerder beklemmend noemen. Maar nu heb ik een boek gelezen waardoor ik het ineens begrijp: The Road van Cormac McCarthy, tevens auteur van No Country for Old Men, wat op zich al veel belooft gelet op de ijzeren wet die stelt dat het boek altijd beter is dan de film.

The Road gaat over een man (’the man’) en zijn kind (’the boy’), die als een twee van de weinigen een grote ramp hebben overleefd die de hele aarde in de as heeft gelegd. Alles is verbrand, er groeit niks meer, en dieren om op te eten zijn er ook al niet. The man en the boy, op weg maar waarheen, houden zich in leven met wat zij aan noodrantsoenen kunnen vinden in de kelders van verlaten huizen, maar daar kunnen ze net zo goed mensen aantreffen die gevangen worden gehouden om later opgegeten te kunnen worden door hun soortgenoten. Het zal dat kannibalisme zijn waardoor de man en zijn zoontje steeds wegvluchten van de spaarzame mensen die ze tegenkomen, in plaats van om hulp vragen.

Kortom, een situatie waarbij de huidige crisis verbleekt, moeten we maar denken. De vrouw van het gezin, wat zijn ze toch slim altijd, die vrouwen, had de uitzichtloosheid van de situatie jaren eerder al goed ingeschat en heeft vlak na de geboorte van haar zoon zelfmoord gepleegd. De vader en de zoon hebben een pistool bij zich met twee kogels: om hetzelfde te kunnen doen. De man is echter al op zijn laatste krachten; hij hoest bloed op en zal vermoedelijk het eind van het boek niet halen.

Nee, meneer McCarthy heeft echt een vrolijke setting gecreëerd, die hij nog verder opfleurt met naargeestige minimalistische dialoogjes tussen vader en zoon. Tsja, waar zouden ze het ook over moeten hebben; het weer helpt uiteraard ook niet mee, het is winter, het is nat, het is koud, en zwarte roetwolken hangen boven de aarde.

In dit boek is geen plek voor een straaltje zonlicht.

Maar toch grijpt het verhaal je naar de keel en laat het niet meer los. De spanning is ook voortdurend om te snijden, terwijl er feitelijk maar weinig gebeurt. Hoe verder je komt, hoe sterker je je begint af te vragen of er eigenlijk nog wel iets gaat gebeuren. En dan, helemaal op het eind, laat de schrijver je, natuurlijk niet met een happy end, maar toch, in vertwijfeling achter, want moeten we in dat slot nu zowaar een sprankje hoop zien?

Ik sloeg het boek dicht en dacht: beklemmend. En op een of andere manier is dat nog positief ook.

Uitgelezen (57)

Jan Siebelink – Suezkade (2008)
Vol walging over een inderdaad walgelijk boek van een Nederlandse auteur diskwalificeerde ik vorige week in één adem gans de vaderlandse literatuur, van Hebban olla vogala tot Ella Vogelaar. Dat was niet zo vriendelijk van mij tegenover al die welwillende amateurs die zo heel af en toe in die immer uitdijende hooiberg een speld achterlaten die de moeite van het opzoeken waard is. Bovendien was ik wat voorbarig omdat ik mijn korte uitstapje naar literair werk van Hollandse bodem nog niet voltooid had: de nieuwste Jan Siebelink stond nog op het programma.

Het vorige werk van die man had ik ook al niet gelezen. Knielen op een bed violen is zo’n boek dat, net als De vliegeraar, een tijd lang minstens één keer per week tegenover je plaatsnam in de trein en dan steeds zulke exemplaren van de mensheid met zich meedroeg dat je zeker wist dat jij het in ieder geval niks zou vinden. De verkeerde mensen zeiden ook dat ze het ’toch zo’n mooi boek’ vonden. Intussen is zo’n boek stiekem ongetwijfeld best goed, maar je kunt je dan beter vertonen met een ander werk van dezelfde auteur, als iedereen hem of haar allang weer is vergeten.

Suezkade leek aanvankelijk een schot in de roos. Het verhaal is vlot geschreven in een verzorgde klassieke vertelstijl, en speelt zich, hoezee, af op een middelbare school. In het boek wordt ergens opgemerkt dat veel te weinig literatuur zich op school afspeelt, en dat is een waarheid als een koe. Als alle vaderlandse boeken als Ivoren wachters waren, hadden we weinig te klagen gehad.

In Suezkade is niet een leerling, maar een leraar de hoofdpersoon. Marc Cordesius is een einzelgänger, die vanaf zijn eerste werkdag tegen de stroom in werkt, overigens niet zonder persoonlijke succesjes te boeken. Hij heeft echter weinig vrienden onder zijn collega’s, en de vriendschappen die hij opbouwt, zijn vooral met mensen die door de rest verfoeid worden. Cordesius herkent zich in het brugklasmeisje Najoua, die eveneens erg op zichzelf is en op school geen vriendinnetjes heeft. Als blijkt dat Najoua aan anorexia lijdt, stelt Marc alles in het werk om haar te redden, zowel op school als daarbuiten. De omgang tussen de twee zorgt op school uiteraard voor de nodige spanningen.

Ziedaar in een notendop de op zich weinig schokkende plot. Twee getroubleerde personen in de hoofdrol, maar nergens naargeestig beschreven. Een sympathiek boek dat niemand zonder plezier zal lezen, zo oordeelde ik halverwege, of zelfs nog op driekwart van het boek. Het wachten was op de catharsis; een ontwikkeling ten goede waarna de vriendelijke hoofdpersonen het strijdtoneel als helden zouden kunnen verlaten.

Nu ben ik voor mijn leesplezier heus niet afhankelijk van een happy end, maar zo inkt- en inktzwart als Siebelink het hier brouwt, hebben weinigen het hem voorgedaan. Vanaf het moment dat Cordesius zijn woede koelt op een collega gaat het snel bergafwaarts: met de hoofdpersoon, maar ook met het boek. Ik denk niet graag na over het wereldbeeld dat de schrijver met dit verhaal heeft willen schetsen. Zoals gezegd: inktzwart, deprimerend.

Lichtpuntje in de duisternis waarin de lezer na het dichtklappen van het boek wordt achtergelaten: deze man kan wel schrijven.

Uitgelezen (56)

P.F. Thomése – Vladiwostok! (2007)
Als je een vak hebt geleerd, moet je dat bijhouden. Zo moet Joe the Plumber iedere vier jaar hard studeren om zijn stemgedrag waterpas te krijgen, en dienen letterkundigen hun ganse leven op de hoogte te blijven van de literatuur in hun taalgebied. Van die laatste groep hebben sommigen het geluk Engels, Frans, Spaans of voor mijn part Japans gestudeerd te hebben, terwijl ik als neerlandicus opgezadeld zit met een vaderlandse traditie die op zijn zachtst gezegd niet Nobel-waardig is.

Af en toe verplicht ik mij om door de zure appel heen te bijten. En als ik dan toch chauvinistisch bezig ben, zo bedacht ik terwijl ik mezelf op een après-donderdagmiddagborrel met zeven bier in de kraag de boekhandel binnensleepte, waarom dan niet eens een boek lezen van een gelauwerd schrijver die hemelsbreed pakweg 100 meter bij je vandaan woont?

Nou, daarom dus. Vladiwostok! van P.F. Thomése, want over deze buurman heb ik het, is het meest verschrikkelijke wat de Nederlandse literatuur de laatste jaren heeft voortgebracht – al voeg ik daar direct aan toe dat ik al een tijd niks meer van Arnon Grunberg heb gelezen.

Helaas is het onder schrijvers nogal usance om zich te verschuilen achter hun hoofdpersonen. Met dank aan Laurens Janszoon Coster, zo denken wij in Haarlem graag, zijn de meest onuitstaanbare figuren tot leven gewekt, en die personages nemen het vervolgens compleet van de auteur over. Moorden, overspel, foute denkbeelden en ander onverkwikkelijks: de schrijver wast zijn handen in onschuld, want het is de hoofdpersoon die het allemaal gedaan heeft.

Voor mij als simpele ziel is grotere flauwekul nauwelijks denkbaar. Die schrijvers moeten zich niet zo aanstellen en gewoon niet moeilijk doen over het feit dat het allemaal uit hun hoge hoed komt, zou ik denken. Maar goed, ze zeggen het allemaal, dus het zal wel zo werken. Ik heb natuurlijk ook nog nooit een boek geschreven.

Maar.

Als je nu gezeten achter de schrijverstafel van plan bent een meesterwerk te schrijven maar je wordt onverhoopt gegijzeld wordt door twee hoofdpersonen, te weten de politicus Hans Portielje die de hele dag met een stijve pik rondloopt en droomt van geile roze kutjes (excuus voor het woordgebruik, maar het is nu eenmaal de hoofdpersoon van dit stukje, de heer Thomése, die me dit influistert; ik kan er niks aan doen) en zijn communicatiestrateeg (!) Fons Nieuwenhuijs, die, u raadt het al, ook al de hele dag een keiharde paal in zijn broek heeft (dit stukje zal een hoop bezoekers opleveren), twee mannen wier vriendschap niet verder reikt dan het feit dat af en toe naar elkaar verwezen wordt als ‘zijn vriend’, en twee karakters die, hoewel ze de godganse dag aan rondingen denken zo plat blijven als een dubbeltje en die voor het verhaal ook net zo goed een verwarmingsmonteur en een tennisleraar hadden kunnen zijn, wel zo geloofwaardig eigenlijk, want het is toch zeker niet de bedoeling dat wij als lezer enig verband leggen met hoe het werkelijk in politiek Den Haag toegaat, brrr, nou, als je dus als schrijver twee van zulke onsympathieke hoofdpersonen treft met zo’n onvoorstelbaar slecht verhaal, onbeschrijfbaar slecht zou ik haast zeggen maar het bewijs van het tegendeel ligt hier voor me, dan moet je wel concluderen dat het lot je als welwillende romancier zeer ongunstig gezind is…

MAAR DAN HEB JE TOCH ALTIJD NOG DE KEUZE OM HET NIET UIT TE GEVEN???

Vladiwostok! is momenteel voor 10 euro verkrijgbaar. Gelet op mijn uurtarief is dat enkele honderden euro’s te hoog geprijsd.

Uitgelezen (55)

Schrijvers die hun boek eerst in vertaling laten verschijnen en daarna pas in het origineel, moeten daar eens mee ophouden. Mensen die een boek liever in hun moedertaal lezen terwijl ze de taal van het origineel prima begrijpen, zoals de meeste Nederlanders het Engels, zijn aartslui – en daar is op zich helemaal niks mis mee, maar het gaat wat ver om die gemakzucht te gaan belonen.

Het zijn ook meestal de mindere werken waarbij de vertaling voorrang krijgt; de boeken met andere woorden die een steuntje in de rug van een slimme marketingcampagne, want daar hebben we het uiteindelijk over, wel kunnen gebruiken. We herinneren ons allemaal nog de rij die in 2002 van Schin op Geul tot aan de kassa’s van boekhandel Scheltema in Amsterdam reikte omdat daar de langverwachte tweede roman van Donna Tartt gepresenteerd werd; ik zou toch zeggen dat die mensen van een koude kermis zijn thuisgekomen.

Het onlangs verschenen Man in the Dark van Paul Auster, dat al maanden in de winkels lag als Man in het duister, is helaas niet de uitzondering die de regel bevestigt. En dat terwijl het boek nog zo aardig begint. De 72-jarige August Brill, woonachtig bij dochter en kleindochter, bedenkt als hij de slaap niet kan vatten een verhaal over een parallel Amerika waarin de Twin Towers nog rechtovereind staan en Bush nooit tegen Saddam Hoessein ten strijde is getrokken. Maar het is er wel 2007, en in plaats van een oorlog in Irak is er in Amerika zelf een burgeroorlog gaande. Owen Brick, de hoofdpersoon van verteller Brill, ontwaakt er tot zijn eigen verbazing op de bodem van een put en heeft geen benul van wat er gaande is; hij is afkomstig uit de wereld waarin 9/11 wel heeft plaatsgevonden.

In het begin vraag je je af waarom die Brill heel de tijd zo hinderlijk aanwezig moet zijn als verteller; zo’n beginneling is Auster toch ook weer niet dat hij de worsteling van het schrijverschap zo opzichtig in zijn werk hoeft te verweven. De prominente rol van de verteller lijkt echter verklaard te worden zodra duidelijk is wat Owen Bricks opdracht is: August Brill te vermoorden.

Een personage in een parallelle wereld die de bedenker daarvan moet omleggen om terug te kunnen keren naar de werkelijkheid: een klassiek Murakamiaans tafereel, zou je zeggen, alleen dan gepolitiseerd – en als Auster die indruk had willen vermijden had hij Brick niet in een put maar bijvoorbeeld in een grot zijn intrede laten doen.

Maar wat doet het ertoe: er is sprake van een intrigerend plot, waarvan je je afvraagt hoe de schrijver – en dat is dan Paul Auster in dit geval – zich er in vredesnaam uit gaat redden. Helaas heeft hij voor een nogal rigoureuze oplossing gekozen door de verhaallijn met Owen Brick plotseling de nek om te draaien. Vervolgens blijkt ook waarom de situatie waarin Brill zich bevindt – hij heeft zijn vrouw verloren en zijn dochter hun respectievelijke mannen – in het begin zo veel aandacht heeft gekregen: om er de rest van de nacht eens uitvoerig over te gaan babbelen. De roman verandert compleet van karakter, wat leuk kan uitpakken, maar in dit geval vraag je je slechts beteuterd af waarom dat veel interessantere verhaal zo abrupt geëindigd is.

Jammer jammer jammer; hier had een stuk meer in gezeten.

Uitgelezen (54)

Een goede Spartaan op leeftijd vertelde laatst dat hij vroeger op maandag voor dag en dauw opstond en dan naar de straathoek rende waar hij zo vroeg mogelijk een krant kon kopen. Het was de snelste manier om te achterhalen wat Sparta de dag ervoor had gedaan.

Het is tegenwoordig onvoorstelbaar, maar aan de andere kant: je hebt nog steeds mensen die op zondag tussen kwart over vier en zeven met hun hand over hun oren doorbrengen, al ‘ik wil het niet weten’ schreeuwend, er op hun manier van overtuigd dat je de voetbaluitslagen pas kent als je de doelpunten in samenvatting gemaakt hebt zien worden.

Om te achterhalen welke goede boeken er zoal verschenen zijn, kun je tegenwoordig ook gebruikmaken van internet, of anders wel van de wekelijkse literaire bijlage van je krant. Ik hoop overigens dat de begrippen ‘krant’ en ‘boek’ voor een publiek van webloglezers nog bekend zijn. Het zijn allebei eigenlijk een soort weblogs; de een gaat vooral, hoewel steeds minder, over nieuws en de tweede is wat omvangrijker, beter geschreven en springt wat minder van de hak op de tak dan een weblog.

Echt een aanrader hoor, een boek.

Om erachter te komen welke goede nieuwe boeken er zoal zijn verschenen, hanteer ik de oude methode. Ik wandel gewoon af en toe een boekwinkel binnen, die bestaan immers nog, en dan maak ik een (steeds langer durend) rondje langs alle schrijvers van wie ik nog wel eens een nieuw boek zou willen lezen. Een bijzonder weinig productieve methode, waardoor ik mezelf uiteindelijk meestal opzadel met b-keuzes, zoals ik nu eindelijk toch maar Extremely loud & incredibly close van die vreselijke Jonathan Safran Foer heb gekocht. Maar u begrijpt dat mijn hart af en toe een sprongetje maakt als daar ineens wél iets nieuws van een van mijn favoriete auteurs ligt.

Een tijdje geleden schrok ik op van Schrik, de nieuwe roman van Vladimir Makanin; in 2006 al uitgebracht maar nu pas in vertaling beschikbaar. Vladimir Makanin ontdekte ik ooit bij toeval toen ik werkmatig door het Tijdschrift voor Slavische letterkunde bladerde en daar een lofzang op het fenomeen vertaler las, omdat we zonder hun bestaan nooit kennis zouden kunnen nemen van een briljante roman als Underground. De hoofdpersoon in dat boek was een verward Raskolnikov-type, die onder invloed van de nodige wodka hier en daar uit nood een moord pleegt. En een briljante roman was het zeker.

Schrik is wat minder groots opgezet, maar de hoofdpersoon is niet minder vermakelijk: in dit geval een arme oude viespeuk die op zomerhuisjes past maar zijn kennis van de huisjes liever toepast om bij de bij voorkeur jonge dames in bed te kruipen als de mannen van huis zijn. Het meest enerverende avontuur beleeft hij met Dasja, met wie hij in 1993 in het parlementsgebouw in Moskou belandt op de avond dat de communisten de macht proberen terug te grijpen – het ultieme symbool voor de clash tussen het oude en het nieuwe Rusland die in de roman centraal staat.

Jammer dat deze geweldige schrijver niet wat meer aandacht krijgt in het Nederlandse taalgebied, welnu, hierbij dan.

Uitgelezen (52-53)

Ik kan natuurlijk niet tippen aan de uitvoerige bespiegelingen over de Boekenweek bij de genomineerden voor een Dutch Bloggie in de categorie Literatuur – en ocharme, dan gaat ook Hugo Claus nog eens dood, wat een drukke week moeten die mensen beleven – maar een kleine aanbeveling kan er nog wel van af.

U zou bijvoorbeeld Het verslag van Brodeck, de nieuwste roman van Philippe Claudel kunnen aanschaffen om in het bezit te komen van een gegeven paard waarvan je ook altijd nog maar moet afwachten of je het nou wel of niet in de kont mag kijken. Philippe Claudel is een Fransman die zijn boeken niet in het Nederlands schrijft, maar de Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek (wat een merkwaardige woordkeuze eigenlijk, als het nu nog tot een vlot bekkende afkorting zou leiden dan was het nog tot daaraantoe, maar wat is CPNB nou helemaal, en moet het trouwens niet ‘voor’ zijn in plaats van ‘van’) heeft zich erbij neergelegd dat de gemiddelde Nederlander, en zelfs de bovengemiddelde, te lui is om na de middelbare school zijn kennis van de Franse taal op peil te houden, en honoreert derhalve ook de vertaling met een geschenk.

Philippe Claudel is ook de schrijver van Grijze zielen, of Les Ames Grises zo u wilt, een prachtig geschreven, prachtig vertaald althans, verhaal over ‘de zaak’ rond het lijk van een jong meisje, in een klein dorp tegen het decor van de Eerste Wereldoorlog, die overigens verder niet storend aanwezig is. De parallellen met Het verslag van Brodeck zijn eenvoudig te trekken: ook hier een van de buitenwereld afgesloten dorp, ook hier een moord, te weten op ‘de Anderer’, en dan weet u wel waar het naartoe gaat als ik erbij vertel dat de verwijzingen naar die andere grote wereldoorlog weinig subtiel in het boek verweven zijn. Een ‘parabel op de Shoah’, noemt Claudel het zelf.

En tsja, die Tweede Wereldoorlog en ik, die gaan gewoon geen vrienden worden. Ook Het verslag van Brodeck is fraai verteld en opgebouwd, maar die boodschap, hoe relevant die zestig jaar later misschien nog steeds is, ken ik nu persoonlijk wel, en hij ligt er in dit boek wel erg dik bovenop. Van mij mag er een verbod komen op boeken waarin de Tweede Wereldoorlog zo prominent aanwezig is, of liever gezegd op boeken over de Tweede Wereldoorlog waarin niks nieuws of origineels wordt toegevoegd, wat feitelijk op hetzelfde neerkomt maar een hoop zere benen ontloopt.

Nee, koopt u dan Het kleine meisje van meneer Linh, volgens het omslag ‘een prachtig, verstild stukje kamermuziek’, en daar is geen woord van gelogen. Het is maar een novelle, een niemendalletje, een vingeroefening misschien, maar wel een novelle zoals een novelle hoort te zijn: kort natuurlijk, maar vooral ook krachtig en in dit geval ontroerend en meeslepend. Meneer Linh is een asielzoeker, een oudere man al, die in het westen arriveert en daar als enige houvast zijn kleine meisje heeft – letterlijk, want hij laat haar geen moment los. Nadat hij zijn eerste angstige schreden in het nieuwe land heeft gezet, ontmoet hij in het park een man met wie hij vriendschap sluit, ook al verstaan ze geen woord van elkaar. Maar ook dit kleine geluk is hem niet zomaar gegund.

Het kleine meisje van meneer Linh kost nu tien euro. Dat is belachelijkerwijs niet genoeg voor een geschenk, en dat terwijl er boeken van Arnon Grunberg worden verkocht waar je het wel bij krijgt. U zult er dus nog iets bij moeten kopen. Wellicht Troje brandt, de nieuwe roman van Sandro Veronesi, maar daar kan ik nog geen oordeel over vellen.