‘Nee, je mag pas naar de wc als de trein gaat rijden’, zei de dame op leeftijd tegen het jongetje van een jaar of twaalf dat de deur al had opengemaakt en daarmee een weerzinwekkende onpasselijk makende pisgeur over het balkon had verspreid.
Het was de aanleiding voor het eerste oogcontact tussen de jongen en het meisje, of moet ik zeggen de man en de vrouw. Een blik van verstandhouding wisselden zij uit, een glimlach van gedeelde ergernis over bejaarden die de ongelukkige gewoonte hebben om, terwijl ze de godganse dag de tijd hebben, uitgerekend tijdens de spitsuren een reis te aanvaarden waarvan ze zelf amper lijken te beseffen waar die hen heen zal voeren.
De twee die bij de jongeman en de meisjesvrouw in het vierzitje zaten, moeten verbaasd zijn geweest dat er anno 2007 nog zoiets als gehoorzaamheid bestaat, want het jongetje wachtte inderdaad. Even later werden ze alsnog met hun neus op de tijdgeest gedrukt toen de trein zich in beweging zette en niet één maar twee jongetjes in het stinkende hok verdwenen: ‘Laat me erin, ik wil kijken, ik ben je neef, weet je.’
De jongen en het meisje zochten elkaars ogen nog maar een keer op.
Nadat de dames herhaaldelijk en luid en duidelijk hun verwondering hadden uitgesproken over het feit dat men het ding dat hier met nog geen 20 kilometer per uur door het Noord-Hollandse landschap schuifelde een sneltrein durfde te noemen, en nadat zij zich al wijzend naar een Sprinter hadden afgevraagd wat voor bijzondere trein een Pincher nu weer kon zijn, constateerde een van hen dat zij een oproep gemist had van een nummer uit 078. Vanmiddag al, om 3 over 12.
Met een indrukwekkende proeve van deductief vermogen herleidden de twee het nummer al snel tot An van kantoor.
‘Ja, dat moet An wel geweest zijn, maar die moet ik dan in mijn contacten zetten maar dan moet ik er niet alleen An in zetten want als ik dan alleen An zie en ik heb geen zin in kantoor maar misschien wel in An dan weet ik niet of ik moet opnemen dus er moet wel bij dat het van kantoor is maar hoe kan ik dat nou in mijn contacten krijgen want ik snap helemaal niet hoe dat…’
Het was met afstand de meest eloquente zin van de hele reis, die echter bruut werd onderbroken door de jongeman.
‘Het is heel simpel’, zei hij, terwijl hij uit zijn broekzak zijn eigen mobieltje tevoorschijn toverde, dat een opvallende gelijkenis vertoonde met het telefoontje van de oude vrouw. ‘Kijk, hier vul je het nummer in, bijvoorbeeld haar nummer’, legde hij uit.
‘Wat is jouw nummer?’, vroeg hij aan het meisje.
Alsof hij haar om een zakdoekje had gevraagd gaf zij hem haar nummer. De enige aarzeling in haar stem leek voort te komen uit onzekerheid over de juistheid van het nummer. Geduldig nam de jongen het nummer over.
‘Zo, en dan vul je hier de naam in… hoe heet je?’
‘Karin’, antwoordde het vrouwmeisje. ‘Met een e.’
‘Karen’, herhaalde de jongen terwijl hij de naam opsloeg.
‘Kijk, en nu staat haar nummer in mijn telefoon’, zei hij triomfantelijk. ‘Heel simpel.’