Zweet

Ik wil best accepteren dat de verschillen in de topsport heden ten dage door kleine details gemaakt worden, maar van de neurotische zweetbestrijding in de tenniswereld word ik toch echt een beetje kriegel. Al die spelers die na ieder punt zo nodig hun gezicht, armen en handen moeten afdrogen: denken die nou werkelijk dat ze kansloos zijn als ze een puntje overslaan? Heeft Björn Borg in zijn hele glansrijke carrière ook maar één keer om een handdoek gevraagd terwijl hij op de baan stond?

Ik vermoed dat Ivan Lendl de aanstichter van het kwaad is; die had altijd aan twee armen van die polszweetbandjes tot aan zijn schouders. Maar daar kwam tenminste nog geen ballenjongen aan te pas. De tegenstander van Lendl, Michael Chang, was trouwens ook irritant: die at na iedere slagenwisseling een banaan. Maar dat was er maar één, en nu is er geen tennisprof meer te vinden zonder afdroogobsessie.

Het heeft natuurlijk alles te maken met de tennissport, die ieder vertragend element tot kunst verheft. Een gemiddelde partij van drie uur heeft een zuivere speeltijd van nog geen kwartier. Neem dat hele gepauzeer om de twee games, waarbij het loopje naar de rustplaats vermoeiender is dan die hele twee games bij elkaar. Waarom moeten voetballers zich twee keer 45 minuten het apenzuur rennen en kunnen wielrenners halverwege de Alpe d’Huez niet even afstappen, maar mogen tennissers, die alleen een beetje heen er weer schuifelen, om de paar minuten 90 seconden uitrusten?

Of van die spelers die bij de opslag drie ballen vragen, deze aan een nauwgezet onderzoek onderwerpen en er dan één retourneren. Je staat godverdomme op Wimbledon, verwaande kwast! Alsof ze je daar kapotte ballen gaan geven! En als een bal niet deugt, meld het dan bij de wedstrijdleiding en geef hem niet terug aan de ballenjongen zodat je bij de volgende service weer een kwartier bezig bent.

Of dan dat hele Hawkeye-gebeuren van tegenwoordig. Spelers hebben het recht op drie McEnroetjes per set, op voorwaarde dat ze niet gaan schreeuwen en netjes om een challenge vragen. Ik zou daar altijd gebruik van maken: de bal het stadion uit meppen en dan om een challenge vragen als-ie uit gegeven wordt – kijken of Hawkeye zijn oog ook daar scherp heeft. Het zou in ieder geval vertragend werken, en dat is kennelijk de bedoeling: als een speler om een challenge vraagt, krijgt de umpire niet gewoon ‘in’ of ‘out’ door Hawkeye ingefluisterd, maar krijgen alle toeschouwers een tergend langzame animatie voorgeschoteld waarin het beeld op weg is naar de plaats delict; vervolgens zien we een beeld van een lijn en een bal waarbij met het blote oog niet vast te stellen is of de bal nou wel of niet de lijn raakt, en pas na een seconde of vijf verschijnt er dan IN of OUT in beeld.

Een rally kan straks een minuut of tien duren: speler 1 stuitert bal, droogt zijn handen af, stuitert nog eens, veegt het zweet van zijn voorhoofd, stuitert nog eens, droogt zijn handen af, gooit de bal heel hoog op, droogt zijn handen nog eens heel snel, slaat de bal via het net in, maar de bal wordt uitgegeven, dus een challenge, Hawkeye geeft na een minuut uitsluitsel, de scheids roept ‘first service!’ en we beginnen weer opnieuw.

Het lijkt me leuk als de finale van het EK voetbal, nu wij er toch niet in staan, voor één keer met de regels van Wimbledon worden gespeeld.

Beide teams hebben per helft recht op drie challenges om een buitenspelbeslissing aan te vechten, twee voor een bal die de zij- of achterlijn al dan niet gepasseerd is en één om te protesteren tegen een coach die te ver uit zijn dug-out komt. Na elke drie minuten wordt er 90 seconden gepauzeerd aan de zijlijn. Als het dreigt te beginnen met miezeren (hóógst onwaarschijnlijk in Wenen, maar toch), verlaten alle spelers spoorslags het veld, wordt er een tent opgericht om het gras droog te houden en gaat Cliff Richard een liedje zingen. Wanneer een speler een pass heeft gegeven, rent een ballenjongen met de handdoek van de betreffende speler het veld in, zodat voorhoofd en voetbalschoen kunnen worden afgedept. Bij een inworp krijgt een speler drie ballen toegeworpen, waarvan hij er één weer terug moet geven en een ander in zijn broekzak moet stoppen.

En o ja, alle 22 spelers dragen verplicht witte kleding.

Jammer dat het Middle Sunday is en er niet gespeeld mag worden.

Zitvlak

De Tour de France is alleen de moeite van het volgen waard op broeierige zondagmiddagen waarop je probeert bij te komen van twee heftige bacchanalen ter viering van je verjaardag, en dan alleen als er toevallig een zware alpenetappe is.

En dan nog. Urenlang turen naar gedrogeerde mannen op een fiets is gewoon niet zo mijn ding, weet je. En dat onuitroeibare tenenkrommende martsmeetsjargon ook de hele dag, vreselijk gewoon.

Het was weer de dood of de gladiolen vandaag. Menigeen stuiterde over het asfalt in een gevaarlijke afdaling. Er waren renners die zich het snot voor de ogen fietsten, maar er waren er ook die op de flanken van de Roselend geparkeerd stonden. En de pedanterik Moreau en de laffe koerser Valverde reden hun eigen karretje in de poep.

Een paar dagen geleden kneep Oscar Freire definitief in de remmen. Hij ondervond te veel hinder van een zitvlakblessure. Voorafgaand aan Freires besluit om uit de Tour te stappen werden alle sportpagina’s eerst drie dagen gedomineerd door de inmiddels vermaarde derrière van de Spanjaard. Wat hem precies mankeerde werd nooit duidelijk, maar steeds ging het om zijn zitvlak, nooit eens over zijn achterste, zijn ferme bilpartij, gewoon zijn kont, voor mijn part zelfs zijn aars of, voor de Vlaamse wielerliefhebbers, zenne poep. Nee: zitvlak.

Oscar kan vandaag niet fietsen, hij heeft een zitvlakblessure.

Zitvlakblessure. De eufemismiteit druipt werkelijk van het woord af; het kan haast niet anders of iets bijzonder delicaats wordt hier op subtiele wijze verbloemd.

Wat zou er aan de hand geweest kunnen zijn? Aambeien? Een ontstoken kringspier? Rectaal toegediende doping die op een verkeerde plek in de endeldarm beland was? Een uit de klauwen gelopen feestje met de ploegmaats? Of was er sprake van doodordinaire zadelpijn?

Hadden we Harmen Siezen nog maar om het ons te vertellen.

[wp_youtube]orotOFVy40c[/wp_youtube]

IJdel

Er kan een hoop veranderen in negentien jaar. Weet u nog, dat bankje in München waar in 1988 het ‘lekkere stel’ van Rinus Michels het zojuist behaalde Europese kampioenschap vierde? Zie ze daar zitten, de doorgewinterde profs als kinderen zo blij. Ze zingen ‘van je hela-hela-ho-lala’ of iets in die geest, en geef toe, als je dat als volwassen kerel doet, dan heb je niet in de gaten dat je ook wel eens gefilmd zou kunnen worden.

En wat zien we daar trouwens onder de benen van Van Breukelen hangen? Is dat nou echt… vet?

Hoe anders gaat het eraan toe bij het Europees kampioenschap van de kinderen van Foppe de Haan. Op een zorgvuldig geregisseerd moment nemen zij plaats op het veld en boem! – daar gaat het vuurwerk al de lucht in. Vervolgens vindt er een uitgebreide fotosessie plaats, waarbij vooral keeper Boy Waterman zich ontpopt als een volleerd poseur – dit in schril contrast met zijn eerder genoemde illustere voorganger, die je met de beste fantasie van de wereld hooguit een bijrolletje in Eigen huis en tuin zou toedichten.

‘Hans, ken jij me de nijptang effe aangeven?’
‘Komp voor de bakker, Nico.’

Foppes kids zijn daar allemaal veel te ijdel voor; ze richten de aandacht maar wat graag op zichzelf. Natuurlijk ook door die Surinaamse vlag om hun lichamen te draperen, maar daar zijn al te veel woorden aan vuilgemaakt – had Otman Bakkal en Ismaïl Aissatti met een Marokkaanse vlag het veld opgestuurd en iedereen was het er plotseling over eens geweest dat hier ongepast gedrag werd vertoond. Maar het was wel het enige moment op de hele avond waarop iets van kinderlijke naïviteit zichtbaar was in plaats van doordachte professionaliteit.

Het jammere is wel dat al die doordachtheid, die ijdelheid, een gouden toekomst belemmert. Zolang we geen spelers meer hebben die hun kont afvegen met het shirt van de tegenstander, zullen we nooit meer een echt grote prijs winnen.

God

God, ik hoorde zomaar toevallig dat Johan Cruijff gisteren zestig is geworden! Ik dacht dat jullie dat misschien ook wel leuk zouden vinden om te weten.

Zestig jaar en al decennialang wereldberoemd, en dan nog weet niemand of het nou Cruyff zonder puntjes op de ij of Cruijff met puntjes op de y is. Ik weet niet of dat nou zo logisch is.

Vaders en zonen

Een zoon-van is een tragisch persoon in de sportwereld. Neem nu zo’n Jordi Cruijff. Op de wereld gezet als de zoon van God moest hij zich wel aan het voetbal wijden, en ongetwijfeld was hij daarbij begiftigd met een buitengewoon talent. Maar het werd niets, want Jordi bleef de eeuwige zoon-van. De al eerder gememoreerde Dennis van der Geest is een van de weinigen die zich aan dat imago (letterlijk) ontworsteld heeft: zoon van een respectabel judoka, maar uiteindelijk een stuk succesvoller in dezelfde discipline dan papa Cor, die degradeerde tot vader-van.

In schaakwereld zijn er weinig zonen-van. Eén blik in de speelzaal maakt duidelijk waarom: de voortplanting die het zoon-vanschap vooronderstelt, vereist normaal gesproken nog altijd de vrijwillige bijdrage van een vrouw.

Het gebrek aan zoons-van wordt ruimschoots gecompenseerd door de bovenmatige inbreng van vaders-van. Het beruchtst is wel de vader van de zusjes Polgar, die al vroeg de stelling aanhing dat je van ieder kind een genie kunt maken, maar alleen nog een vrouw nodig had voor de empirische bewijsvoering. Ook leuk was de vader van übernerd Gata Kamsky, die zijn zoon een levenslang spreekverbod oplegde, maar ook nooit te belazerd was om in zijn pyjama (compleet met slaapmuts) dronken herrieschoppende hotelgenoten tot de orde te roepen.

Tijdens het laatste Corus Chess Tournament moest ik ook tegen een vader-van.

Een paar jaar geleden was ik dichtbij een plaats in de Grootmeestergroep C, en als ik destijds mijn partij tegen de latere groepswinnaar had gewonnen in plaats van verknoeid, had ik mogen aantreden tegen Magnus Carlsen, het 13-jarige ventje dat de harten van alle toeschouwers veroverde door zijn fenomenale spel. Nu werd het de vader-van.

De vader van Magnus leek me op het eerste oog een sympathieke, redelijk normale man. Op de dag dat ik tegen hem aantrad, moest zijn zoon het met de zwarte stukken opnemen tegen ’s werelds sterkste schaker van het moment, Topalov. Vanaf onze plaatsen hadden we goed uitzicht op de monitoren waarop hun partij vertoond werd. Instemmend stelde ik in de eerste minuten van onze partij vast dat vader Carlsen met zijn hoofd meer bij de partij van zoonlief zat; enige concentratie voor zijn partij met kruimel Zero leek ver te zoeken.

Toen vader Carlsen ook in zijn eigen tijd zijn ogen niet van de monitor af kon houden, werd ik toch wel benieuwd naar het spektakelstuk dat zich bij zijn zoon aan het ontvouwen was. Bepaald verbaasd was ik toen bleek dat vadertjelief tot dan toe schaamteloos de zetten had gekopieerd van de tegenstander van zijn zoon. Vader Carlsen had er met andere woorden alle vertrouwen in dat zijn zoon ging verliezen.

Ik had dat vertrouwen eerlijk gezegd ook. Nadat Magnus een zet had gedaan die ik ook overwoog maar die mij tegen de wereldkampioen enigszins riskant leek, besloot ik af te wachten of Topalov inderdaad de gevreesde voortzetting koos. Dat deed hij, en om niet door ’s werelds sterkste schaker van het bord gemept te worden, week ik snel af. Het werd remise, terwijl de kleine Magnus een harde aframmeling te verwerken kreeg.

Maar wat een tragisch persoon, zo’n vader-van die zonder gêne de zetten kopieert om zo te winnen op de manier waarop zijn zoon verliest. Geen wonder dat het nooit wat is geworden met die man.

Voor alle fans

In de comments werd er al om gesmeekt; daarom hier voor alle fans: de partijen!

Achtereenvolgens een knap opgezette en al even knap verziekte partij, een slappe laffe remise, een krank- of beter gezegd Krönckzinnige partij, twee vlotte aanvalspotjes en een remise die ik voor de poorten van de hel wegsleepte tegen, jawel, de vader van (het megatalent Magnus Carlsen dus).

Hier moet u het de komende dagen even mee doen!

Tussenstand

Veel is al beslist, op deze laatste rustdag van het Corus Chess Tournament. ’s Werelds sterkste actieve schaker van het moment, Topalov, zal het toernooi op zijn naam gaan schrijven, en schrijver dezes stevent zoals ieder jaar af op een prettige plusscore zonder het risico van promotie naar een hogere groep.

In sommige andere klassementen is er nog beduidend minder tekening in de strijd. Zo vechten ten minste drie heerschappen om de twijfelachtige eer de speler te worden die het langst in dezelfde outfit ten tonele verschijnt. Torenhoog favoriet voor de eindzege is een onverslaanbaar geachte, wat oudere man die het toernooi al jaren volbrengt in hetzelfde tenue, maar dit jaar heeft hij zware concurrentie van twee gewezen hippies. Beiden zijn al zes dagen getooid in dezelfde wollen trui, die in beide gevallen doet denken aan de strenge winters van vroeger (en die waarschijnlijk ook uit die tijd stammen). De een draagt daaronder steevast een bruin-blauw-okergele corduroy lapjesbroek, de ander een roze pyjama- annex housebroek met daaronder weer sandalen met daarin, u raadt het al, de onvermijdelijke geitenwollensokken.

Te vrezen valt overigens dat er in hetzelfde klassement nog veel meer kanshebbers zijn die in minder opvallende kledij rondlopen.

Eindigt de strijd onbeslist, en daar heeft het met nog maar drie ronden te gaan alle schijn van, dan wordt de uitslag bepaald op grond van de kracht van de lichaamsgeur die men gaandeweg het toernooi heeft opgebouwd. De winnaar van de afgelopen jaren loopt in dat geval het risico gediskwalificeerd te worden, aangezien hij al bij aanvang van het toernooi een penetrante walm verspreidde die zijn weerga niet kent.

Die werkelijk ondraaglijke geur is mij gedurende de week steeds meer gaan fascineren. Kan het nog erger?, vraag ik me iedere dag weer af, en als niet steeds had gebleken dat het inderdaad nog erger kon, had ik het me op een gegeven moment niet meer afgevraagd.

Kortom, ik kan niet wachten tot ik morgen weer terug mag voor de laatste drie ronden.