Garmisch

Iedereen kent ze wel: de opdrachten die ooit heel spannend waren om uit te voeren, waar na verloop van tijd de uitdaging uit verdween en die uiteindelijk zelfs ronduit vervelend zijn geworden om je nog langer mee bezig te houden. Als u zich weer eens voor zo’n routineklus gesteld ziet, denkt u dan vooral aan Evert ten Napel: die man moet iedere nieuwjaarsdag vanuit Garmisch Partenkirchen het traditionele schansspringen van commentaar voorzien – een sport waarvoor de gemiddelde Nederlander zulke warme gevoelens koestert dat hij nog liever met zijn reet in een ijskoude Noordzee ligt.

Om het voor Evert nog enigszins draaglijk te maken, deed Studio Sport dit jaar alsof het commentaar verzorgd werd door ene Ayolt Kloosterboer, maar een kleuter kon horen dat het gewoon toch Evert ten Napel met een stemvervormer was (‘Goeie genade, daar vliegt die Hautamäki toch ver, zeg! Tsjongejonge!’) . Ayolt Kloosterboer, dat is ook zo ongeveer het slechtst denkbare pseudoniem voor iemand die van God en alle vrouwen verlaten in een Zuid-Duitse hut opgesloten wordt om commentaar te geven bij, of all things, skispringen.

Die hele Vierschansentoernee is natuurlijk een verzinsel van Mart Smeets, omdat er op nieuwjaarsdag niets noemenswaardigs op sportgebied gebeurt maar hij toch zo snel mogelijk in het nieuwe jaar pontificaal in beeld wil met een glas champagne voor zijn snufferd. Na Garmisch op nieuwjaarsdag zou er zogenaamd nog gesprongen worden in Innsbruck en Bischofshofen – welnu, die laatste plaats bestaat niet eens.

Smeets heeft er een sport van gemaakt om de regels ieder jaar wat ingewikkelder te maken. Vroeger was de opdracht eenvoudigweg om zo ver mogelijk te springen; dat je netjes op je pootjes terechtkwam was dan ook voornamelijk in het belang van de springer, die nog een tweede ronde te gaan had. Vele doden en gewonden later riep Smeets een jury in het leven, die als voornaamste taak heeft te beoordelen of de springer niet te veel last heeft van turbulentie tijdens zijn vlucht. Inmiddels worden straf- en bonuspunten toegekend voor de hoogte van de schans en de wind, en is de afstand nog slechts een bijzaak. Nog even en het aantal verkochte braadworsten tijdens de sprong wordt ook in ogenschouw genomen.

Wellicht is het Smeets’ manier om het voor Ten Napel interessant te houden, want die is dus elk jaar de helft van zijn tijd kwijt aan het uitleggen van de aangepaste regels. Maar ieder jaar weer moet Evert ook de geschiedenis van de Telemark-landing en de V-sprong uitvoerig uit de doeken doen (‘Weet u nog, die dekselse Zweed Jan Boklöv, die door iedereen werd uitgelachen om zijn eigenwijze stijl’). Dat gaat vervelen, en je merkt ook dat bij de acteurs de fut er na al die jaren een beetje uit is. Met de handen losjes op de rug sukkelen ze de schans af, en zelden is er nog een die de moeite neemt om spectaculair op zijn muil te gaan.

Een geld dat deze poppenkast kost! Uit alle windstreken worden de springers ingevlogen, en van de eerste zogenaamde wedstrijd in het eveneens imaginaire plaatsje Oberstdorf hoeft dan misschien alleen de samenvatting opgenomen te worden, er moeten toch weer een paar duizend figuranten opgetrommeld worden om in de snijdende kou als publiek te dienen. Al dat publieke geld voor minder dan een half verhaal, want ieder jaar weer schakel je vergeefs in om te horen hoe de toernee van vorig jaar nu eigenlijk is afgelopen.

En maar volhouden dat er niet bezuinigd kan en mag worden op de publieke omroep. Als er dan toch zinloze nieuwjaarssport uitgezonden moet worden, doe dan toch in godsnaam de wedstrijd tussen de Koninklijke HFC en de oud-internationals. Met commentaar van Herman Kuiphof alstublieft. Of, als die verhinderd is, van Hugo Walker.

Nigel

Zo langzamerhand is iedereen het er links en rechts wel over eens dat Nigel de Jong een tamelijk extreem rechterbeen heeft. Nu de schade bij de tegenstanders geraamd wordt op twee gebroken benen, een doorkliefd borstbeen en ettelijke ziekenhuisbezoeken heeft bondscoach Bert van Marwijk moeten besluiten zijn gedoogsteun voor de middenvelder van Manchester City in te trekken.

Niet alle leden van de door blessures tot 21 man gedecimeerde selectie van het Nederlands Elftal waren het met die beslissing eens. Twee dissidenten, onder wie Klaas ‘Wat kun jij toch goed Koppejan’ Huntelaar, zeggen nog altijd grote zorgen te hebben omtrent de stabiliteit van een elftal zonder De Jong. Maatschappelijke onrust is volgens hen niet uit te sluiten.

Op een emotionele bijeenkomst in Hoenderloo werd afgelopen weekend de stemming onder de (oud-)internationals gepeild. ’s Ochtends verklaarde een tot tranen toe geroerde Van Marwijk in het bomvolle perscentrum: ‘Ik houd van dit elftal en ik geloof in dit elftal’. Later kwamen diverse kritische oudgedienden aan het woord. Verdediger Ernst Faber verwoordde de angst van de tegenstanders als volgt: ‘Doe dit de spelers in het elftal niet aan, doe dit het elftal niet aan, doe dit het land niet aan.’

Aan het eind van de dag volgde een chaotische stemming, waarbij voorzitter Jaap Uilenberg de controle even dreigde te verliezen (“Vindt u Nigel de Jong een meedogenloze schopper? Trek dan een gele kaart. Vindt u dat het wel meevalt? Steek dan uw rode kaart omhoog.”). Uiteindelijk stemde ruim tweederde vóór de verbanning van De Jong door een bal in het mandje te deponeren.

Nigel de Jong heeft altijd aangegeven pal te staan voor de vrijheid van beningsuiting. Volgens hem zijn er grote groepen spelers die al jaren aanslagen op hun ledematen moeten verduren, maar gewoon doorvoetballen. “Ik ga daar in mijn acties geen rekening mee houden. Dat zij er niet tegen kunnen, is hun probleem, maar ik heb gewoon recht op mijn eigen sliding. Als die je niet bevalt, ga je maar terug naar de tribune.”

Bij herhaling heeft De Jong ook aangegeven dat hij broze botten als een groot gevaar voor de samenleving beschouwt. “Daarom pleit ik ook voor een subsidie op calcium, ook wel een bottenbonus.”

Voor deze en andere uitspraken staat De Jong momenteel terecht voor de Amsterdamse rechtbank. Op de dag dat zijn verbanning uit het Nederlands Elftal een feit werd, deed de verdachte er in het beklaagdenbankje wijselijk het zwijgen toe.

Waar ik aan denk als ik aan hardlopen denk

Als ik dit rondje niet binnen 45 minuten gelopen heb, ben ik een loser.
En duurt het godverdomme langer dan 45 minuten voordat ik aan het bier kan.
Nou, vooruit dan maar.
Als ik maar weer binnen ben voor het gaat regenen.
Begint wel een beetje rustig, die nieuwe Arctic Monkeys.
Ha, groen! Blijf groen, blijf groen, blijf groen…
Kut.
Nou, kom op, doorrijden…
Ja, jij daar met die chagrijnige rotsmoel: alsof ik hier voor mijn lol sta te huppelen voor een stoplicht.
En allemaal de Kampioen ongelezen bij het oud papier gooien.
Waar blijft dat bier?
Hoe legde Kramnik dat nou uit, waarom je in de Bayonet-variant van het Konings-Indisch na 10…a5 11.La3 moest spelen, maar na 10…Pf4 11.Lf1 a5 moest slaan op a5?
Dit is wel een lekker nummertje.
Zo, die mag nog wel een paar rondjes hollen voor ze op haar streefgewicht is.
Pomtiedom. D-A-N-G-R-O-U-S!
Ehm, vergeten die jongens niet ergens een e? Laat @spelfoutenman het maar niet merken!
Ik ben een loser als ik over een half uur nog niet thuis ben.
Gezellig wel, zo’n industrieterrein. Inspirerend.
En waarom speelt zwart dan na 10…a5 11.La3 niet gewoon 11…Pf4? Dat betekent dat 12.Lf1 geen goede zet is, maar wat dan?
Is het nog ver, Grote Smurf?
Het wordt anders best donker. Dat gaan we niet droog houden.
Bek houden, Brilsmurf. Loop liever een beetje door.
Zou ik nog iets gaan meemaken waar ik misschien een stukje aan kan wijden?
Er is geen pest aan zo.
Saaie rotmuziek ook van die poolapen.
Goh, verrassend. Ook op de terugweg wind tegen.
Dorst.
In de hand waar nu die slechte muziek uit komt had ik ook een flesje bier kunnen dragen.
Waarom doe ik dit?
Laten we het op de bierpens houden.
Wat zou eigenlijk groter zijn: het ego van Mart Smeets of de mate waarin hij een eikel is?
Over penzen gesproken.
Pfffff.
Mart Smeets, die gekke Mart Smeets, met zijn gekke truien, zou al lang zijn gaan wandelen.
Mag ik dat zo zeggen?
Als ik nu moet gaan wandelen, ben ik een enorme loser.
Als ik in dit tempo door blijf strompelen, ben ik ook een enorme loser.
Dit ziet er echt niet uit.
O god, en dan ook nog zo’n teringhond. Rustig blijven, zero.
En niet zo schelden verdomme.
Het zal dan wel 12.c5 zijn.
Mooi, inmiddels zal het eten ook wel klaar zijn.
Druppels.
Loser.
Nou, dat was weer een hele omweg naar de koelkast.

Die Murakami is anders ook een mazzelpik, dat hij toevallig weer wel allerlei verheven gedachtes aan het hardlopen overhoudt en er dus over kan praten in een boekje met een miljoenenoplage. Helaas was het zijn doel niet om mij zodanig te enthousiasmeren dat ik de verborgen charmes van het hardlopen zou ontdekken. Om mij heen zie ik allerlei mensen die er compleet aan verslingerd zijn, of anders verdomd goed doen alsof ze het zijn, en diep van binnen weet ik dat ik ook een van hen ben. Maar als ik het dan eens probeer, gebiedt de eerlijkheid mij op te biechten dat ik het maar stom, saai en zinloos vind. Iemand moet me even het geheime argument geven waarom het uiteraard wel fantastisch is, maar Murakami weigert. Wie helpt?

(Uitgelezen (59): Haruki Murakami – What I talk about when I talk about running)

Didi

Van jongs af aan was Graatje Hendriks al nooit een van de slanksten. ‘Hee, Graatje Baal!’, riepen ze dan pesterig als hij met zijn ziel onder zijn arm door het dorp liep. En zoals dat gaat met te dikke jongens was Graatje veroordeeld tot een permanente plek op doel. Ook daar kon hij weinig goeds doen. Toen die engerd van een Kees Luttikhoven de bal een keer met een verwoestende uithaal door een raam van de kerk joeg, ver buiten bereik van Graatje, kreeg Graatje toch de schuld ‘omdat hij verkeerd opgesteld stond’. Daar baalde Graatje dan van.

Nadat hij zijn Marga had ontmoet, zwoer Graatje het voetbal af. Natuurlijk, hij hield van het spelletje, maar keepen: daarvoor ontbeerde hij toch het talent. En eerlijk gezegd hield Marga er ook niet van om na de zoveelste vergeefse snoekduik op een modderig veld zijn kleren te wassen. Graatje werd een consciëntieuze boekhouder, onder wiens haviksogen het miniemste foutje in de jaarrekening nimmer onopgemerkt bleef. Met het gezin ging hij iedere zomervakantie met de caravan naar Zeeland. Daar stond hij dan speklapjes te braden op de barbecue, en dan wist je: Graatje is in zijn element.

Graatje bleef altijd gewoon Graatje, maar eens in de twee jaar onderging hij een onverklaarbare transformatie. Dan hees hij zich in zijn oranje indianenpak, pakte hij zijn trommel en ging hij het Nederlands elftal aanmoedigen. Dan schreeuwde hij de longen uit het lijf en trommelde hij dat het een aard had. Ook dat was Graatje.

Hij werd wereldwijd beroemd als de oranje indiaan, de man (met stemrecht!) dankzij wie men in het buitenland altijd smeekte om een snelle uitschakeling van Nederland. Tot 2006, toen Graatje zijn functie moest neerleggen omdat hij regelmatig met de dood werd bedreigd. Daar begreep Graatje helemaal niks van. U en ik weten wel beter.

Zo heb je ook Jean-Baptiste Carrefour, de bakker uit het Franse dorpje Meyrieu-les-Etangs en tevens broer van de bekende druivenplukker uit het naburige Saint-Anne-sur-Gervonde. Jean-Baptiste leeft een teruggetrokken bestaan. Al jaren heeft hij een oogje op de vrouw die iedere zaterdag een gebakje voor haarzelf en haar man komt halen, maar verder dan een welgemeend ‘bonjour’ en ‘au revoir’ heeft hij het niet durven brengen. Er gaan hele weken voorbij waarin hij buiten zijn winkeltje helemaal niemand spreekt.

Maar dan, als het epoleton onderweg is naar de Alpen of de Pyreneeën, en de echte klasbakken zich erop verheugen om al linkeballend tegen de flanken van de Tourmalet of de Croix de Fer op te mogen stoempen, terwijl anderen tevreden zijn wanneer zij met het snot voor de ogen voor de methadonbus bezemwagen uit kunnen blijven harken, dan verandert er iets in Jean-Baptiste. Dan trekt hij zijn rode duivelspak aan, grijpt hij zijn hooivork uit de schuur – een erfstuk van zijn opa nog – en scheurt hij naar de eerste de beste berg die op het programma staat. Jean-Baptiste verandert dan in El Diablo, de duivel van de Tour de France. Drie kilometer voor de plek waar hij de renners opwacht om ze – naar verluidt bij wijze van aanmoediging – als een waanzinnige te bespringen, tekent hij een drietand op de weg. In 2007 zijn bij het zien van dat teken achttien renners afgestapt; nog eens 35 zijn drie bergen omgefietst om de mafkees te ontlopen.

Maar de Fransman met de Spaanse bijnaam heeft het slimmer aangepakt: de doodsbedreigingen aan zijn adres belanden bij Didi Senft, het Duitse alter ego dat hij zich heeft aangemeten.

Wat nu zo jammer is van de Graatjes en de Jean-Baptistes van deze wereld, is dat ze zo fantasieloos te werk gaan. Altijd maar bij dat voetbal of die Tour de France; nooit eens, om het publiek op het verkeerde been te zetten, met je trommel bij Wimbledon of met je drietand langs de kant van de weg op het circuit van Spa-Francorchamps.

Volgende maand speel ik een schaaktoernooi. Ik zou het echt enorm op prijs stellen als die Tour de France-duivel daar in vol ornaat acte de présence zou geven. Al was het maar om die achterlijke hooivork op een plek te kunnen prikken waar het zonlicht nog nooit is doorgedrongen.

Olympisch (2)

Wanneer Usain Bolt de 100 meter met twee vingers in de neus in 9.69 aflegt, kun je er wel gevoeglijk van uitgaan dat er geen mens op aarde is die dat sneller had gekund. Als, met de nadruk op het hypothetische karakter van dat woordje, als dus ik naar het snelwandelen zit te kijken, ben ik daar veel minder van overtuigd. Sterker nog, ik denk dat Usain Bolt geblinddoekt en met een loden bal om zijn beide enkels nog zou winnen, als hij zich maar zou verlagen tot de beoefening van de snelwandelsport.

Dat doet natuurlijk geen weldenkend mens. Het niveau van de sport ligt op zo’n bedroevend niveau dat alle deelnemers strompelend over de eindstreep komen, als ze die al halen. En dat heeft heus niets te maken met de vermeende zwaarte van de inspanning (ja, waarom ook 50 kilometer als 100 meter ook kan, dat kun je je inderdaad afvragen), maar alles met het feit dat de deelnemers geen van allen fatsoenlijk zijn voorbereid. Of heeft u in het Vondelpark soms wel eens een snelwandelaar zien trainen?

Er zijn overigens nog treuriger types dan de snelwandelaars, en dat zijn de scheidsrechters bij het snelwandelen. Die staan de godganse dag naar de grond te turen om te controleren of er niet toevallig één deelnemer is die midden in het peloton met twee voetjes van de vloer gaat – om zich na het constateren van deze doodzonde een weg door het deelnemersveld te banen om de delinquent een geel bordje voor te houden. Het zal je werk maar zijn.

Tsja, er worden ons deze weken nogal wat inferieure disciplines door de strot geduwd. En ik ga hier in de familiegelederen geen vrienden mee maken, maar ik reken het badminton hier ook toe.

Badminton, dat doe je op de camping met ome Piet die nog wel een setje in zijn caravan heeft liggen, door zijn vader gewonnen bij de bingo in 1960. Ome Piet kan er natuurlijk geen pepernoot van. Als de shuttle hem ter hoogte van zijn knie bereikt, probeert hij nog bovenhands terug te slaan. En omdat hij er niks van kan, word jij opgescheept met het racket waarvan het uiteinde van het tape heeft losgelaten, wat niet alleen heel onhandig vasthouden is, maar waardoor ook nog eens het zweet van de vader van ome Piet uit 1960 rechtstreeks je handen in loopt. Buiten is het druilerig weer, hoe kan het ook anders, want anders was je natuurlijk ook nooit gaan badmintonnen. Een veer blijft steken in je racket. Je verstuikt je enkel over een uitstekende boomwortel. Het spel eindigt wanneer ome Piet met een onbeholpen slag de shuttle tussen twee takken hoog in de boom heeft doen belanden.

Badminton. Of, zoals de beoefenaars ervan plegen te zeggen: een bed mínten. Als ik het op tv zie, denk ik ook wel eens dat die sporters doen alsof ze op de camping staan. Zo lang mogelijk overslaan, dat lijkt het devies, want zelfs Stevie Wonder ziet van 10 kilometer afstand dat negen van de tien slagen uit zouden gaan. En dat gaat dan eindeloos zo door, want in die hal staan natuurlijk geen bomen. Vreselijk.

Ach ja, het had erger kunnen zijn. Stel je toch eens voor dat het fenomeen ‘balsport’ niet had bestaan en we in een omgekeerde wereld alles met shuttles zouden doen. Hoe zou de wereld er dan uitzien, als Cristiano Ronaldo iedere week achter een verzwaarde baal kippenveren zou moeten aanrennen?

Olympisch

Ik ben een voetballiefhebber, en ik vind ook dat iedere man die na een wedstrijd als Nederland-Frankrijk op het EK vol trots liegt ‘O, was er een wedstrijd dan?’ direct onteigend moet worden, maar dat het voetbal op de Olympische Spelen een marginale rol vervult, vind ik eigenlijk wel mooi. Sowieso zijn sommige sporten dezer weken plotseling bloedstollend in plaats van zaaddodend, maar voor mij zijn de Spelen toch altijd eerst en vooral het feest van de ‘pure’ sporten, waarin de atleet op zichzelf is aangewezen en toevalligheden als graspolletjes en slechte scheidsrechters goeddeels uitgesloten zijn.

Welbeschouwd zijn de regels van het voetbal zo arbitrair als maar zijn kan: je hebt al een andere sport als je buitenspel afschaft, het doel vervangt door twee trainingsbroeken op de grond (zoals doordeweeks in het park), de inworp met de knie laat nemen of de spelers op klompen laat rondrennen. Bij de atletieknummers is dat doorgaans een stuk helderder: je hebt een mens, er is een afstand en wie die afstand het snelst overbrugt, heeft gewonnen. Of: je krijgt een kogel, discus, speer of dwerg in handen, en wie hem het verst gooit, heeft goud. Een man, een zandbak, en zie maar hoe ver je in die bak terecht kunt komen.

Bij het zwemmen is dat al een stuk minder. Het idee is best aardig: net als bij atletiek gaat het erom dat je zo snel mogelijk bij de finish bent, alleen moet je verplicht door het water. Leuk bedacht, maar dan krijg je schoolslag, vlinderslag, rugslag, vrije slag en dan ook nog eens wisselslag. Waarom? Laat ze zelf lekker uitmaken hoe ze door dat water gaan! Bij atletiek heb je toch ook niet de 100 meter kruipen, hinkelen, radslag, vrije loop en wisselloop? Ja, je hebt snelwandelen, maar dat is een verhaal apart.

Nee, al die disciplines bij zwemmen plus dan nog eens al die verschillende afstanden zijn er alleen maar om meer medailles te kunnen verdelen; probeer als hockeyer maar eens acht keer goud op dezelfde Spelen te halen. En er klopt nog iets niet aan dat zwemmen; door al die nieuwe pakken is het niet meer alleen de sporter, maar ook de fabrikant die de prestatie neerzet. Dus hup, uit met al die kledij en gewoon lekker zwemmen met zijn allen. Veel eerlijker. Of het het zwemmen als kijksport voor de mannen zal bevorderen betwijfel ik, maar de dames zullen ongetwijfeld niet klagen.

Datzelfde gelazer met voortschrijdende techniek heb je natuurlijk ook bij een quasi-rechttoe-rechtaan-sport als wielrennen. O wee als zo’n sporter doping gebruikt, maar als hij een fiets van zijn sponsor krijgt waardoor hij veel harder gaat, is er ineens niks aan de hand.

Nee, als een sporter dan toch een hulpmiddel mag gebruiken om van A naar B te komen, dan vind ik ook dat hij zelf zijn vervoermiddel moet maken en niet door externen geholpen mag worden. En dus pleit ik ervoor om alle disciplines van Te land, ter zee en in de lucht als olympische sport te erkennen; daar zijn de atleten tenminste zelf verantwoordelijk voor hun creaties. Ik bedoel, waarom nog zo’n wegwedstrijd wielrennen als er ook Fiets ‘m erin bestaat? Dat is toch veel eerlijker? En moet je eens opletten wat dat in de medaillespiegel met Nederland doet.

Tankink

Als je me dan tóch vraagt om één positief aspect aan de Tour de France te noemen, dan kom ik al snel uit bij de manier waarop Dione de Graaff de naam van Bram Tankink uitspreekt. Nu heeft Bram ook een achternaam die erom smeekt om met veel gevoel uitgesproken te worden, en ik stel me dan ook voor dat Dione, die ik verdenk van een Gilles de la Tourette-verleden, vlak voor de uitzending alvast haar tong en verhemelte teistert met een welgemeend takke-takke-takke-kut-kut-tankink!, tijdens de tune van Studio Sport vrolijk dooroefent (tudele duu-duu-duu tudelulele ták-ták-Tang-Kink!) en dan zodra ze in beeld verschijnt direct met de deur in huis valt, want is het u ook opgevallen dat die sportjournaals tegenwoordig niet meer beginnen met een vriendelijk ‘Goedenavond, dames en heren’, maar dat komt natuurlijk doordat Dione niet kan wachten: ‘Bram Tankink is in de vijfde etappe van de Tour de France…’ – en de rest hoor ik al niet eens meer.

Als er nog eens een accent wordt uitgevonden om extra nadruk op de t en de k mee aan te geven, dan moet dat wat mij betreft naar links wijzen: een accent Graaff.

Afgezien van deze onmiskenbare meerwaarde vraag ik me wel eens af waarom Bram Tankink ieder jaar weer op de fiets klautert voor die letterlijk en figuurlijk, als u begrijpt wat ik bedoel, gigantische trip door Frankrijk. Bram wint nooit een etappe, Bram kan niet tijdrijden, Bram zit altijd in de bus want Bram kan ook al niet klimmen – ik betwijfel of Bram überhaupt wel kan fietsen. Het enige waar Bram goed in is, is knecht zijn: Bram is een waterdrager, wat in de wielrennerij ook wel een eufemisme is voor een drugskoerier.

Gelukkig maakt Dione een hoop goed, en misschien wordt Bram wel ieder jaar die Tour ingestuurd opdat Dione weer een paar keer ‘Bram Tankink’ kan zeggen.

Het leukste zou nu eigenlijk zijn als Dione dit stukje zou lezen, of dat iemand die haar kent het haar even doorstuurt, zodat ze het de volgende keer in een live-uitzending uitproest als Bram weer iets vermeldenswaardigs heeft gepresteerd – het liefst natuurlijk als Bram Tankink *proest* een ravijn in is gereden.

Maar wat ik eigenlijk via een omweggetje wilde zeggen, is dat ik er verder niet zo gek veel aan vind, aan die Tour.