Wanneer Usain Bolt de 100 meter met twee vingers in de neus in 9.69 aflegt, kun je er wel gevoeglijk van uitgaan dat er geen mens op aarde is die dat sneller had gekund. Als, met de nadruk op het hypothetische karakter van dat woordje, als dus ik naar het snelwandelen zit te kijken, ben ik daar veel minder van overtuigd. Sterker nog, ik denk dat Usain Bolt geblinddoekt en met een loden bal om zijn beide enkels nog zou winnen, als hij zich maar zou verlagen tot de beoefening van de snelwandelsport.
Dat doet natuurlijk geen weldenkend mens. Het niveau van de sport ligt op zo’n bedroevend niveau dat alle deelnemers strompelend over de eindstreep komen, als ze die al halen. En dat heeft heus niets te maken met de vermeende zwaarte van de inspanning (ja, waarom ook 50 kilometer als 100 meter ook kan, dat kun je je inderdaad afvragen), maar alles met het feit dat de deelnemers geen van allen fatsoenlijk zijn voorbereid. Of heeft u in het Vondelpark soms wel eens een snelwandelaar zien trainen?
Er zijn overigens nog treuriger types dan de snelwandelaars, en dat zijn de scheidsrechters bij het snelwandelen. Die staan de godganse dag naar de grond te turen om te controleren of er niet toevallig één deelnemer is die midden in het peloton met twee voetjes van de vloer gaat – om zich na het constateren van deze doodzonde een weg door het deelnemersveld te banen om de delinquent een geel bordje voor te houden. Het zal je werk maar zijn.
Tsja, er worden ons deze weken nogal wat inferieure disciplines door de strot geduwd. En ik ga hier in de familiegelederen geen vrienden mee maken, maar ik reken het badminton hier ook toe.
Badminton, dat doe je op de camping met ome Piet die nog wel een setje in zijn caravan heeft liggen, door zijn vader gewonnen bij de bingo in 1960. Ome Piet kan er natuurlijk geen pepernoot van. Als de shuttle hem ter hoogte van zijn knie bereikt, probeert hij nog bovenhands terug te slaan. En omdat hij er niks van kan, word jij opgescheept met het racket waarvan het uiteinde van het tape heeft losgelaten, wat niet alleen heel onhandig vasthouden is, maar waardoor ook nog eens het zweet van de vader van ome Piet uit 1960 rechtstreeks je handen in loopt. Buiten is het druilerig weer, hoe kan het ook anders, want anders was je natuurlijk ook nooit gaan badmintonnen. Een veer blijft steken in je racket. Je verstuikt je enkel over een uitstekende boomwortel. Het spel eindigt wanneer ome Piet met een onbeholpen slag de shuttle tussen twee takken hoog in de boom heeft doen belanden.
Badminton. Of, zoals de beoefenaars ervan plegen te zeggen: een bed mínten. Als ik het op tv zie, denk ik ook wel eens dat die sporters doen alsof ze op de camping staan. Zo lang mogelijk overslaan, dat lijkt het devies, want zelfs Stevie Wonder ziet van 10 kilometer afstand dat negen van de tien slagen uit zouden gaan. En dat gaat dan eindeloos zo door, want in die hal staan natuurlijk geen bomen. Vreselijk.
Ach ja, het had erger kunnen zijn. Stel je toch eens voor dat het fenomeen ‘balsport’ niet had bestaan en we in een omgekeerde wereld alles met shuttles zouden doen. Hoe zou de wereld er dan uitzien, als Cristiano Ronaldo iedere week achter een verzwaarde baal kippenveren zou moeten aanrennen?