De coupé beloofde aan veertig reizigers een zitplaats te bieden, maar af te meten aan de mensen die genoegen moesten nemen met een staanplaats bedroeg het aantal geërgerde forenzentronies minstens vijftig. Het collectieve chagrijn, zich manifesterend in diepe zuchten, veelbetekenende blikken van afkeuring en rollende ogen, werd deze keer niet (alleen) veroorzaakt door weer een suffe en vermoeiende werkdag, maar door twee Antilliaanse jongedames die het nodig achtten alle passagiers deelgenoot te maken van hun muzikale voorkeuren, en daarvoor het door merg en been snijdende blikken geluid van een telefoon gebruikten.
Surinamers en Antillianen in het openbaar vervoer: op een of andere manier moet het altijd met een hoop kabaal gepaard gaan. Steeds vaker word je getrakteerd op zo’n gratis muzikaal intermezzo, maar opvallend genoeg krijg je nooit eens brave Arbeidsvitaminen of de Vijfde van Beethoven voorgeschoteld, of zelfs maar Jantje Smit.
Nu heb ik er zelf nooit zo’n last van, omdat ik altijd verdiept ben in lectuur en voorzien van muziek die ik, egoïstisch als ik ben, voor mijzelf houd, maar het woord ‘opvoedingskamp’ dringt zich toch steeds vaker bij mij op. En dan niet alleen voor de daders, maar zeer zeker ook voor de slachtoffers van asociaal gedrag. Hoe kan het dat vijftig volwassen mensen zich laten gijzelen door twee opgeschoten ongemanierde pubers, en dat niemand, inclusief mijzelf, er iets van durft te zeggen? Zijn wij dan zo onttutteld dat ieder corrigerend vermogen ons vreemd is geworden?
Ik heb het overigens nog wel geprobeerd, met een vermanende blik zoals alleen ik die kan geven, dat wil zeggen: weinig overtuigend, maar dat werd beantwoord met een gezicht vol haat, vergezeld van een tekst die ik, de kPod zij geprezen, niet kon verstaan maar wat iets in de trant van ‘wat moet je nou, kaaskop, met je bleke rotsmoel’ moet zijn geweest. Ik op mijn beurt denk dan: als je al niet zo nozel uit je ogen kijkt, sla dan niet zo’n loodzware piercing door je onderlip.
Toen er eindelijk, eindelijk, ein-de-lijk dan iemand was die er echt iets van zei, was het hek van de dam en gingen zelfs de dopjes uit mijn oor. Iedereen had toch zeker zijn eigen smaak joh (gelukkig wel ja) en ze mocht toch zeker haar muziek wel blazen yo.
Nou, zei de oude dame tegenover haar, die betuttelaarster van zojuist sprak anders wel namens de hele coupé, meisje. Die opmerking werd volkomen genegeerd. De twee analyseerden de gebeurtenissen uitvoerig en uiteraard luidruchtig, en na verloop van tijd werd er terloops schande gesproken van een oud rimpelig wijf dat (“die” waarschijnlijk) zich er ook mee moest bemoeien.
Hoog tijd voor iemand om te hulp te schieten. “Joh, als ik nodig moet”, begon de dappere held, “dan ga ik toch ook niet midden in het gangpad zitten schijten? Dan heb je toch ook liever dat ik dat voor mezelf houd?” Ik vond het wel een treffende vergelijking, niet in de minste plaats omdat ik zelf ook enige aandrang gevoelde, zo aan het eind van weer een koffierijke werkdag.
Reactie: “Praat geen poep, jongen!”
Daar had-ie niet van terug. Wijselijk deed hij er verder het zwijgen toe.