Als je dan eenmaal genomineerd bent voor zo’n Bloggie moet je je plicht als blogger natuurlijk gewoon netjes vervullen. Voor sommigen wordt die plicht slechts in termen van kwantiteit gedefinieerd: zo las ik hier dat ik aardig mijn best doe maar met slechts vijf bijdragen in september natuurlijk nooit genomineerd had mogen worden. Mijn welgemeende excuses, maar ik weet dan ook nog steeds niet wie die nominatie op zijn kerfstok heeft.
De ware plicht voor de rechtgeaarde blogger ligt op een geheel ander terrein. Zijn raison d’être heeft hoegenaamd niets met schrijverij te maken, maar reikt niet verder dan het hebben van een kat. Een blogger zonder kat, dat is Bassie zonder Adriaan, Peppi zonder Kokki of, om in clowneske sferen te blijven, de DSB Bank zonder Dirk Scheringa.
Nu had ik er al een, maar met één kat win je tegenwoordig geen prijzen meer. Daarom presenteer ik u vol trots, maar ook een beetje omdat het moet, mijn nieuwste mascotte. Hector is de naam. Dat levert nu nog plagerige opmerkingen op als ‘Blaft-ie al?’, maar wacht u tot hij een jaartje of wat is, en u piept wel anders.
Het had weinig gescheeld of ik had mijn geheime wapen uit de strijd terug moeten trekken. Hedenmiddag namelijk bezocht Hector voor het eerst de dierenarts. Daar had hij vooraf bar weinig zin in, maar eenmaal op de dokterstafel liet hij zich gewillig onderzoeken.
‘Hoe oud zei u ook alweer dat hij was?’, vroeg de arts, met al iets neerbuigends in haar stem.
‘Achttien weken!’, antwoordde mijn vriendin. Ze had de vraag van tevoren verwacht en het antwoord goed ingeprent.
De dokter onderwierp het gebit van de kleine Hector aan een oppervlakkige inspectie door zijn bovenlip zo ongeveer over zijn linkeroor te trekken. Au, dacht ik, als hij nu maar geen kloofjes in zijn mondhoeken heeft.
‘Hij is ouder hoor!’, riep de arts triomfantelijk. ‘Zeker zes maanden! Kijk maar!’
Typisch een dierenarts. Als op dat gebit met koeienletters geschreven stond ‘ik ben ruimschoots voor de vijftiende van de maand april in het jaar des Heeren tweeduizendnegen ter aarde gekomen’, dan had ik dat zelf ook wel kunnen zien. Maar dat stond er niet, en nu keek ik naar een stel tanden dat mij in niets wees op een ouderdom van een half jaar.
Zeroïna veerde echter op: ‘Dat betekent dat-ie ook gecastreerd mag worden!’
Ook het gezicht van de dierenarts begon nu te stralen. ‘Ja hoor, u kunt zo een afspraak maken!’
De vrouwen hadden elkaar duidelijk gevonden in een geliefd onderwerp.
‘En hoe gaat dat dan, moet hij dan een paar dagen blijven?’
‘Welnee joh, je brengt hem ’s ochtends en ’s middags haal je hem weer op.’
‘Goh, dat wist ik helemaal niet, dat dat zo makkelijk ging!’
Als twee vrouwen zo enthousiast over de eenvoud van castratie beginnen te praten, is de tijd gekomen om met een gevatte opmerking het ijs te breken.
‘Daar is dus zogezegd geen zak aan!’
De dierenarts was echter niet meer te stuiten.
‘Hij hoeft alleen maar even uit te slapen, het is echt zo gepiept. Paar minuutjes, max. Anderhalve minuut, dat is het record, althans: mijn persoonlijke record. Toen ging de telefoon en toen zeg ik: ik zet je even in de wacht mevrouw, momentje, en toen anderhalve minuut later, dat zie ik dan op dat displaytje, zeg ik: zo, daar ben ik weer! Gewoon een kwestie van tsk tsk en het is gedaan!’
Ze maakte er een knipbeweging bij die een inwendige pijn veroorzaakte die ik sinds mijn laatste onfortuinlijke voetbaloptreden niet meer had ervaren.
‘Ik ben er de volgende keer waarschijnlijk niet bij, dokter’, kon ik nog net uitbrengen.
En zelfs Hector keek al een beetje angstig. Hij had het natuurlijk allemaal allang begrepen.