Zelfkastijding. Of: een persoonlijke overwinning

De een wordt grijs, de ander kaal, en weer een ander loopt op zijn eenendertigste een boekhandel in om daar een boek aan te schaffen dat hij al lang en breed (want redelijk dik) in zijn kast heeft staan. De twee eerstgenoemde tekenen van ouderdom gaan zeer zeker niet aan mij voorbij, maar voor iemand met een doorgaans tamelijk ziek geheugen is het laatste toch wel behoorlijk confronterend – en het belooft overigens ook weinig goeds aan de vooravond van een schaaktoernooi.

Met het schaamrood op de kaken bracht ik Herinneringen van een engelbewaarder terug naar de winkel, te bedeesd om over het eerste woord van de titel een spitsvondige opmerking te maken.
‘Ach maar dat geeft toch niets, meneer’, zei de mevrouw achter de kassa, alsof haar winkel iedere dag door Alzheimerpatiënten werd leeggekocht. ‘Wilt u het ruilen voor een ander ander boek of wilt u een tegoedbon?’

Daar had ik even niet van terug. Ik wilde gewoon mijn geld terug, maar zo werkt het tegenwoordig kennelijk niet meer. Om zo snel mogelijk een einde te maken aan de vernedering besloot ik te kiezen voor de  tegoedbon, me nog niet realiserend dat ik daardoor nog een keer door het stof zou moeten. Het boek waarvoor ik de bon zou inruilen, zou immers eeuwig verbonden blijven met de schande van het falende geheugen. Het kon maar beter een heel slecht boek zijn dat ik ervoor gekocht.

En zo besloot ik om al mijn moed te verzamelen en een boek van Arnon Grunberg aan te schaffen.

U moet weten dat dat heel moeilijk is voor mij. Onder geen beding mocht ik dan ook de winkel verlaten met de suggestie dat ik dit voor mijn plezier deed.

‘Ik heb hier een tegoedbon, omdat ik zo slim was om een boek te kopen dat ik al had’, begon ik dan ook tegen de verkoper van dienst.
‘Ach maar dat geeft toch niets, meneer’, antwoordde deze, alsof zijn winkel iedere dag door Alzheimerpatiënten werd leeggekocht.
‘Jawel, dat geeft wel, en daarom is dit straf. Ik háát Grunberg namelijk’. Het kwam uit de grond van mijn hart, vlak bij mijn tenen.
‘Maar dat moet u helemaal niet doen, meneer! U moet dan een leuk boek kopen!’

Het was niet geheel duidelijk of hij doelde op mijn strafexercitie, of dat hij zijn eigen mening over Tirza gaf.
‘Is het geen leuk boek dan?’, probeerde ik voorzichtig.
‘Het is helemaal niks! Die man is verschrikkelijk!’, zei de man vrolijk.

We wisselden een blik van verstandhouding.
‘Doet u hem dan toch maar’, zei de engel op mijn schouder.

Ik bewaar nu al goede herinneringen aan dit boek. Maar voor ik het nog enigszins objectief kan lezen, dien ik wel eerst de cover, de achterflap en de eerste pagina’s er rigoureus uit te scheuren en ritueel te verbranden, zodat ik niet meer kan zien wie het geschreven heeft – en het misschien wel vergeet.