Foto

Als het aan de president van de Verenigde Staten ligt, belandt er in de mailbox van wijlen Bin Laden geen bericht met als onderwerp “You were tagged in a photo by Barack Obama”. Ik vind dat wel een mooi statement. Je kunt tegenwoordig geen glaasje bier meer drinken op Koninginnedag of een dag later kan de rest van de wereld zien dat je er veel te diep in hebt gekeken. Daar zit niemand (slachtoffer noch publiek) op te wachten, dus als je rustig een potje zit te klaverjassen met je buren en de Navy Seals komen op bezoek, dan wil je dat ook niet per se met iedereen delen. Meer nog dan dronkenschap is de dood een privé-aangelegenheid.

Met het (vooralsnog) niet publiceren van de foto’s van een doorzeefde Bin lost Obama een belangrijke verkiezingsbelofte in: change. Nu nog wat extra geld naar onderwijs om het volk ook zo volwassen te krijgen. De fanatici die in het holst van de nacht de straat op gingen om met vlaggen te wapperen en nationalistische leuzen te scanderen, zorgden er voor goed voor dat we nooit meer vervuld van afschuw kunnen kijken naar moslimfundamentalisten die westerse vlaggen verbranden. Sterker nog, in de Arabische wereld kun je je nog afvragen in welke supermarkt de demonstranten toch die Amerikaanse, of als het zo uitkomt Deense vlaggen – niet de meest populaire gebruiksvoorwerpen zou je zeggen – aangeschaft hebben; met andere woorden of de overheid niet een handje helpt. De Amerikanen stonden er vrijwel zeker uit vrije wil, en zijn wat dat betreft dus eigenlijk nog een slagje enger.

Het is jammer dat Obama, die net bezig was zijn herverkiezing veilig te stellen, dit primaire gedrag niet in de strengste bewoordingen kon veroordelen, met het oog op diezelfde herverkiezing.

De ironie wil nu dat het met name gelovigen zijn die vragen om het bewijs van de dood van Bin Laden. Dat bewijs zou dan moeten komen in de vorm van een foto, terwijl we enkele uren nadat het nieuws bekend werd gemaakt al hebben kunnen vaststellen dat een foto anno 2011 nooit meer iets onomstotelijk kan aantonen.

Ikzelf heb ooit een deskundoloog in 2003 of daaromtrent horen verkondigen dat Osama (staat er Osama en niet Obama? Ja, er staat Osama en niet Obama. Sure? Sure) op dat moment waarschijnlijk al zo plat was als een theezakje, na de bombardementen op het Tora Bora-gebergte. Zonder me al te veel in de materie te hebben verdiept, heb ik altijd veel geloof aan die theorie gehecht, te meer omdat de spaarzame zogenaamde boodschappen van Bin Laden nooit zo overtuigend waren qua actualiteit en authenticiteit.

De deskundoloog van weleer zal het misschien verkeerd hebben, maar veel verschil maakt het niet: Bin Laden is nu zeker dood. Osama is niet meer, hij is opgehouden te bestaan. Hij heeft de geest gegeven en is op weg gegaan naar zijn maker. Zijn metabole processen zijn geschiedenis. We hebben het hier over een ex-Bin.

Dood tot het tegendeel bewezen is toch op zijn minst, en dat zou een heel stuk minder lastig aan te tonen moeten zijn. Maar ik voorspel u: uit de mond van die hele Osama gaan we weinig meer horen. Die heeft zijn beste tijd gehad; die gaat echt het huwelijk van William en Kate niet meer op dvd terugzien. We kunnen hem met een gerust hart schrappen van de lijst met 6.916.653.983 wereldburgers die we op het moment van schrijven hebben. Geen complottheorie die daar iets aan verandert.

En tegen de gelovige sceptici zou ik willen zeggen: geloof pas dat God en Allah leven als je een foto hebt gezien.

Ophef

Geef toe mensen: het is natuurlijk ook een beetje een mal idee, om uitgerekend op de plek waar een stel moslimfundamentalisten 3000 onschuldige burgers de dood in joegen een moskee uit de grond te gaan stampen. Je zou ook klein kunnen beginnen, denk ik dan: met een theehuis bijvoorbeeld, een Boerka 2 go of een geitenfokkerij desnoods.

Het idee alleen al om een moskee te bouwen bij Ground Zero kun je moeilijk niet als een provocatie zien: iemand moet toch zonder gewetensbezwaren die plek en dat object samengebracht hebben. De vergelijkingen die dan meteen van stal gehaald worden (alsof je een Biergarten bij Auschwitz bouwt) zijn nogal grotesk, maar we weten allemaal nog hoe Saddam Hoessein na jarenlange Amerikaanse dood en verderf in zijn land uitgerekend een Mars zat op te peuzelen in zijn hol onder de grond. Hoe respectloos was dat! En wat te denken van de vele McDonald’s-filialen in Hiroshima?

De voorstanders van de moskee, of beter: de tegenstanders van de tegenstanders, wijzen erop dat een islamitisch centrum op die plek juist ook tot verbroedering kan leiden. Dat zou in een wereld die de onze niet is tot de mogelijkheden behoren, en het zou fijn zijn als we zouden kunnen achterhalen of dat misschien ook de intentie is geweest van het hele plan. Een relevantere kanttekening bij alle ophef is het feit dat het centrum helemaal niet ‘op’ Ground Zero komt, maar 350 meter (!) verderop, en dat er op een halve kilometer al lang en breed een moskee staat. Je kunt je afvragen vanaf welke afstand van de rampplek de moslims dan wel iets voor zichzelf mogen gaan doen (waarop een enkele lolbroek wellicht de omtrek van de aarde zal noemen).

Beide kampen hebben natuurlijk volstrekt gelijk; vriend en vijand vinden elkaar hooguit in het feit dat een nieuwe aanslag op dezelfde plek een stuk minder waarschijnlijk is als om de hoek de geloofsgenoten liggen te bidden. Voor de rest is het tegelijkertijd een krankzinnig idee en zou het aan de andere kant een mooi symbool kunnen zijn van hoe tolerantie in onze beschaafde, door de extremisten zo gehate wereld altijd zegeviert. Daarom is het een volslagen zinloze discussie, en daarom voeren we die in Nederland ook helemaal niet; in Nederland hebben we het er alleen over dat Geert gaat spreken op 11 september.

Groot internationaal nieuws en een Nederlander gaat spreken: normaal gesproken iets wat onze harten met trots zou moeten vervullen. Het is echter Geert die gaat spreken, en dan ontkennen we het liefst dat het een landgenoot betreft. Geert zegt ook vaak dingen onaangekondigd en dan loopt het meestal met een sisser af, maar als Geert van tevoren aankondigt dat hij iets gaat zeggen of doen, gaan we elkaar altijd heerlijk een paar weken lang de stuipen op het lijf jagen. Die billenknijphype was er voor het eerst in de weken vóór Fitna, en kan nu opnieuw de kop opsteken. We weten immers niet wat Geert precies gaat zeggen: misschien wel iets wat onze nationale veiligheid in gevaar brengt! De spanning, de suspense!

Intussen heeft Geert al een paar maanden niets aanstootgevends meer gezegd; wat hij zegt is louter aanstootgevend omdat het uit zijn mond komt – men luistert allang niet meer naar wat hij nou eigenlijk zegt. Zo staat nu al vast dat hij verwerpelijke dingen zal zeggen op 11 september, terwijl het waarschijnlijk – in lijn met de afgelopen maanden – blijft bij een herhaling van zetten op gematigder toon. Geert heeft ook al zijn complete verkiezingsprogramma in de uitverkoop gedaan in ruil voor de belofte dat hij tegen de islam tekeer mag blijven gaan – wat er dus feitelijk op neerkomt dat hij op allerlei onderwerpen gaat meeregeren behalve op zijn geliefde onderwerp, waarmee hij dus accepteert dat hij ook op dit terrein helemaal niets voor elkaar gaat krijgen.

Ik denk stiekem dat Geert tegen een burn-out aanzit, zo koest houdt hij zich de laatste tijd. Laat die man dus lekker een uitje naar New York maken en ongestoord zijn praatje houden voor een groep rancuneuze toehoorders. Maar er is wel iets wat Rutte en Verhagen kunnen doen om de zoveelste paniek-om-niks in de kiem te smoren: Geert uit het nieuws houden door op 11 september met hun ministersploeg op het bordes te staan bij Bea.

Uitgelezen (55)

Schrijvers die hun boek eerst in vertaling laten verschijnen en daarna pas in het origineel, moeten daar eens mee ophouden. Mensen die een boek liever in hun moedertaal lezen terwijl ze de taal van het origineel prima begrijpen, zoals de meeste Nederlanders het Engels, zijn aartslui – en daar is op zich helemaal niks mis mee, maar het gaat wat ver om die gemakzucht te gaan belonen.

Het zijn ook meestal de mindere werken waarbij de vertaling voorrang krijgt; de boeken met andere woorden die een steuntje in de rug van een slimme marketingcampagne, want daar hebben we het uiteindelijk over, wel kunnen gebruiken. We herinneren ons allemaal nog de rij die in 2002 van Schin op Geul tot aan de kassa’s van boekhandel Scheltema in Amsterdam reikte omdat daar de langverwachte tweede roman van Donna Tartt gepresenteerd werd; ik zou toch zeggen dat die mensen van een koude kermis zijn thuisgekomen.

Het onlangs verschenen Man in the Dark van Paul Auster, dat al maanden in de winkels lag als Man in het duister, is helaas niet de uitzondering die de regel bevestigt. En dat terwijl het boek nog zo aardig begint. De 72-jarige August Brill, woonachtig bij dochter en kleindochter, bedenkt als hij de slaap niet kan vatten een verhaal over een parallel Amerika waarin de Twin Towers nog rechtovereind staan en Bush nooit tegen Saddam Hoessein ten strijde is getrokken. Maar het is er wel 2007, en in plaats van een oorlog in Irak is er in Amerika zelf een burgeroorlog gaande. Owen Brick, de hoofdpersoon van verteller Brill, ontwaakt er tot zijn eigen verbazing op de bodem van een put en heeft geen benul van wat er gaande is; hij is afkomstig uit de wereld waarin 9/11 wel heeft plaatsgevonden.

In het begin vraag je je af waarom die Brill heel de tijd zo hinderlijk aanwezig moet zijn als verteller; zo’n beginneling is Auster toch ook weer niet dat hij de worsteling van het schrijverschap zo opzichtig in zijn werk hoeft te verweven. De prominente rol van de verteller lijkt echter verklaard te worden zodra duidelijk is wat Owen Bricks opdracht is: August Brill te vermoorden.

Een personage in een parallelle wereld die de bedenker daarvan moet omleggen om terug te kunnen keren naar de werkelijkheid: een klassiek Murakamiaans tafereel, zou je zeggen, alleen dan gepolitiseerd – en als Auster die indruk had willen vermijden had hij Brick niet in een put maar bijvoorbeeld in een grot zijn intrede laten doen.

Maar wat doet het ertoe: er is sprake van een intrigerend plot, waarvan je je afvraagt hoe de schrijver – en dat is dan Paul Auster in dit geval – zich er in vredesnaam uit gaat redden. Helaas heeft hij voor een nogal rigoureuze oplossing gekozen door de verhaallijn met Owen Brick plotseling de nek om te draaien. Vervolgens blijkt ook waarom de situatie waarin Brill zich bevindt – hij heeft zijn vrouw verloren en zijn dochter hun respectievelijke mannen – in het begin zo veel aandacht heeft gekregen: om er de rest van de nacht eens uitvoerig over te gaan babbelen. De roman verandert compleet van karakter, wat leuk kan uitpakken, maar in dit geval vraag je je slechts beteuterd af waarom dat veel interessantere verhaal zo abrupt geëindigd is.

Jammer jammer jammer; hier had een stuk meer in gezeten.

Uitgelezen (45)

Ian McEwan – Saturday (2005)

Helaas voor jubilerende Harry werd ook 2007 weer niet zijn jaar; dit jaar was het Doris Lessing die de Nobelprijs voor de Literatuur voor zijn niet onomvangrijke neus wegkaapte. Alweer iemand van wie ik nog nooit een letter heb gelezen, terwijl haar lijst met werken (incompleet!) toch duizelingwekkend is (er staan er hier trouwens wel vier in de kast, dus tips zijn welkom). Ik heb het kennelijk gewoon niet zo op Nobelwinnaars; van alle laureaten sinds het Jaar des Zeeroën 1977 heeft eigenlijk alleen de hier te logge veelgeprezen Saramago mij echt kunnen bekoren.

Doe mij dan maar de winnaars, of zelfs maar de genomineerden, van de Booker Prize. Nog een paar nachtjes slapen en dan wordt de winnaar van 2007 bekendgemaakt, en hoewel ik On Chesil Beach niet heb gelezen, mag Ian McEwan wat mij betreft de gelukkige zijn. Want leuk geprobeerd van Mohsin Hamid met zijn geslaagde novelle, maar een schrijver die een boek als Saturday aflevert, is toch wel different koek.

Je moet wel over enig zit- en leesvlees beschikken om je een weg te banen door de ragfijne stijl waarmee in bijna driehonderd pagina’s nog geen vierentwintig uren worden beschreven, maar gelukkig is McEwan daarin nergens zo geforceerd als bijvoorbeeld James Joyce in Ulysses. Het erge is dat ik Saturday na een bladzijde of vijftig een tijdje opzij heb gelegd om het nieuwe boek van Arthur Japin te lezen, een met terugwerkende kracht bespottelijk intermezzo dat heeft verhinderd dat ik helemaal lyrisch ben over McEwan.

De nieuwe Japin is een boek dat hele decennia beschrijft, maar oneindig veel minder vaart heeft dan het etmaal van Saturday. Een recensent zou zeggen dat het boek urgentie heeft, een belachelijke karakterisering als je erover nadenkt, en ook taalkundig een merkwaardige constructie – maar we weten wel wat er ongeveer mee bedoeld wordt: het boek doet ertoe, zowel op het literaire toneel als in de thematiek die het aansnijdt. Hier zien we een in alle opzichten geslaagde veertiger, zelf succesvol als hersenchirurg, zijn vrouw in de advocatuur en zijn kinderen als dichteres en muzikant in de respectievelijke dop. Kortom, er is op het eerste gezicht geen vuiltje aan de lucht voor Henry Perowne.

Tot Perowne op de bewuste zaterdag, 15 februari 2003, een brandend vliegtuig in die onbewolkte lucht ziet, en zijn invuloefening (moslimterrorisme) even later op het nieuws naar het rijk der fabelen wordt verwezen. Het is niet de enige schuldvraag waarmee Perowne die dag zal worstelen. Onder andere heeft hij ’s middags een heftige discussie met zijn dochter over de dreigende oorlog in Irak, waar die dag ook massaal tegen gedemonstreerd werd in Londen. Een briljante dialoog, waarbij de waarheid zelfs anno 2007 nog in het midden blijft, al heb ik daar al een lichte voorkeur voor de politiek incorrecte standpunten van de hoofdpersoon. Maar die triomfeert pas echt aan het eind van het boek, als hij de schuld van zijn fysieke belager Baxter op een wel heel onalledaagse manier analyseert, en dat niet alleen: er ook naar handelt.

Als iedereen nou eens zo zou doen, dan zou de wereld er al een stuk prettiger uitzien. Als iedereen zo zou schrijven als Ian McEwan ook trouwens.

Uitgelezen (44)

Mohsan Hamid – The Reluctant Fundamentalist (2007)

Tenzij je toevallig net de Da Vinci Code, Kluun of De vliegeraar van Khalid Hoesseini aan het lezen bent, is de kans dat je in de trein tegenover iemand plaatsneemt die hetzelfde boek als jij aan het lezen bent, en die dat vervolgens ook nog durft toe te geven, te verwaarlozen. Zeker wanneer je op de dag voor 11 september een boek leest met als titel The Reluctant Fundamentalist.

Maar niets is onmogelijk in het leven van zero, althans voor zover daar op deze plaats kond van wordt gedaan, en zo kwam het dat ze opveerde en -merkte: “Hee, dat ben ik ook aan het lezen!” – wat in eerste instantie natuurlijk niet boven het geluid van mijn gehavende edoch niet versagende kPod uitkwam, en wat uiteindelijk, met terugwerkende kracht, ook gezien kon worden als een zwak excuus tot het aanknopen van een gesprek, want in het vervolg bleef het bewijs dat ze het boek ook zelf aan het lezen was flinterdun: ja, ze wist te melden dat het genomineerd was voor de Booker Prize, maar dat is natuurlijk een open deur.

Kennelijk snel overtuigd van het feit dat ze met een autoriteit van doen had, vroeg ze of Hamid ook enige kans maakte op de prestigieuze prijs. Ik moest bekennen dat ik de overige genomineerden nog niet had gelezen, maar dat The Reluctant Fundamentalist me weliswaar bijzonder bekoorde maar me geen bookerprizewinnaar leek. Toen had ik het boek echter nog niet uit; nu wel, en ik ben nog op tijd om mijn mening te herzien.

Het is een briljant boek.

De vertelwijze op zich is al redelijk bijzonder: de bebaarde Pakistani Changez, net terug in zijn vaderland na een avontuur in de Verenigde Staten, is in gesprek met een Amerikaan wiens rol en identiteit onduidelijk blijft omdat alleen Changez aan het woord komt; slechts in zijn monoloog sijpelt af en toe iets van een reactie van zijn gesprekspartner door. In het begin gaat het er allemaal nog gemoedelijk aan toe als Changez vertelt over zijn succesvolle tijd als student in Princeton en werknemer bij een hip bedrijf, maar nadat de hoofdpersoon bekent te hebben geglimlacht bij het aanschouwen van de aanslagen van 9/11 en vervolgens steeds kritischer wordt over de VS, wordt de sfeer steeds grimmiger.

De monoloog is hier bijzonder functioneel, omdat de objectieve lezer moet vaststellen dat Changez zijn meningen steevast van een redelijke onderbouwing voorziet, terwijl zijn gesprekspartner bozer en bozer wordt. Waren de rollen omgedraaid en had de Amerikaan zijn versie van het verhaal gegeven, dan zou je als lezer een heel ander beeld krijgen.

Ik las ergens het nogal kortzichtige commentaar dat de Nederlandse vertaling De val van een fundamentalist slecht gekozen was omdat er in dit boek geen fundamentalist valt, maar er juist een zou opstaan. Allereerst is dat een treurig stemmende conclusie, aangezien de schrijver in het midden laat of Changez een fundamentalist is – ik ben geneigd, zeker gelet op de oorspronkelijke titel, juist te denken van niet. In de tweede plaats kan die vertaalde titel ook op een andere manier gelezen worden: ofwel dat de hoofdpersoon in de val van het fundamentalisme is gelopen, ofwel dat de val is dat alle kritiek op gangbare opvattingen (in ieder geval in Amerika) maar al te snel als fundamentalisme wordt gekarakteriseerd. Een mooi voorbeeld is de volgende uitspraak, die op zich prima te verdedigen is maar toch tot groot ongenoegen bij de Amerikaanse luisteraar leidt:

(..) no country inflicts death so rapidly upon the inhabitants of other countries, frightens so many people so far away, as America.

En dat is dan de meest radicale uitspraak in het hele boek.

Wie de juiste versie van het verhaal kent, weten we nog niet, en daarom is er een wederom functioneel open einde, de lezer achterlatend met triviale vragen over de identiteit van de hoofdpersonen – terrorist of kritische geest, toerist of geheim agent van de CIA – maar nog veel indringender vragen over de wereld van hier en nu.

En laat het nu toevallig 11 september zijn.