Ter compensatie voor het feit dat ik geen kinderen wil, denk ik wel eens na over hoe komende generaties ons zullen herinneren. Wij denken in de regel nogal neerbuigend over onze voorgangers, die eeuwenlang hebben geloofd in de platheid van de aarde en de geneeskrachtige werking van de aderlating. Lompe boeren waren het bovendien, die middeleeuwers met hun middeleeuwse tafelmanieren.
Vooruitgang, noemen we het ook wel. Iemand als Rembrandt, waar men tegenwoordig nogal de mond van vol heeft, had gewoon een vak kunnen leren in de tijd die hij had bespaard als hij voor zijn Nachtwacht gewoon de beschikking had gehad over een fotocamera in plaats van kwast en verf. Om over al dat geportretteerde werkschuwe tuig nog maar te zwijgen.
Waar we liever niet bij stilstaan, is dat die vooruitgang gewoon doorgaat – vooruitgaat, zeg maar. Je kan er dus donder op zeggen dat wij heilig overtuigd zijn van zaken waar onze achterkleinkinderen ons hartelijk om zullen uitlachen. De dood van God, het gelijk van links: het zijn zaken waarvan je voelt dat het wetenschappelijk bewijs in de lucht hangt.
Komende generaties zullen in ieder geval aan ons terugdenken als een lomp volk dat nog glimlachend in hun paspoort mocht staan. Aan die primitieve praktijk wordt nu, onder druk van vooruitgangsland nummer 1, een einde gemaakt. Dat de oorlog tegen terrorisme bijna vijf jaar moest duren voordat we daar eindelijk achter kwamen!
Maar ere wie ere toekomt: het is toch maar mooi onder Jan Peter Balkenende dat deze laatste verwijzing naar het fenomeen humor uit ons land verbannen is. Leve de vooruitgang!