Uitgelezen (27)

Als je net een moddervette A.F.Th. verslonden hebt, stop je op een lome zondagmiddag zo’n Boekenweekgeschenkje met het grootste geMak in je holle kies. Op zondag staat de wereld altijd een beetje stil; geen dag die zich beter leent voor de geborgenheid van de geschriften van Geert Mak. Het Boekenweekgeschenk De brug is aardig zondagmiddagtijdverdrijf, maar zeker niet meer dan dat.

In 2005, in de nasleep van de moord op Theo van Gogh, schreef Mak twee pamfletten die ik op dat moment verwelkomde als een baken van nuance ondanks enkele zeer twijfelachtige verwijzingen naar de Tweede Wereldoorlog. Twee jaar later, nu Makke Geert het definitief heeft afgelegd tegen Wilde Geert, lijkt Geert Mak me eerder iemand die het contact met het hier en nu volkomen verloren heeft.

Welhaast likkebaardend beschrijft Mak in De Brug het welslagen van een multiculturele samenleving in Istanbul door de eeuwen heen. De kloof tussen Turkije en Europa wordt volgens hem niet zozeer door de islam veroorzaakt als wel door de cultuur van eer en trots die in het individualistische westen zo goed als verdwenen is maar in Turkije voortbestaat. Wie zich tot het fundamentalisme bekeert, doet dat niet vanuit religieuze overtuiging maar omdat hij in zijn eer gekrenkt is door de overheersers uit het westen. In zijn kruis getast, zou hij zeggen als zijn geloof dergelijke obsceniteiten zou toestaan.

Tijdens het lezen van De brug betrapte ik mezelf meermalen op het hoofdschuddend voor me uit prevelen van de gevleugelde woorden ’tsjonge jonge’ over zoveel naïviteit en kritiekloosheid. Het scheelt weinig of eerwraak wordt als een grote verworvenheid neergezet.

Blijft de vraag of mijn perceptie van een Makke Geert voortkomt uit de daadwerkelijke politieke hypercorrectheid van de schrijver, of dat ik zelf een stuk pessimistischer ben geworden in de afgelopen jaren. Ik heb behoefte aan een tussengeert.

Uitgelezen (25)

Nou, het is dan uiteindelijk net op tijd gelukt, maar o o o wat ging het moeizaam.

Na Oorlog en vrede kon Tolstoj weinig meer fout doen, maar tussen Anna Karenina en mij wilde het op zijn zachtst gezegd niet zo boteren. Werden de oeverloze romances in Oorlog en vrede nog afgewisseld met minstens zo oeverloze veldslagverslagen, in Anna Karenina is het een en al dramatiek dat de klok staat, hooguit met een enkele uitweiding – en niet de meest interessante – over een paardenrace, het boerenleven of de jacht.

Maar goed, ik weet ook wel dat ik helemaal niet onenthousiast behoor te zijn over dit meesterwerk. Anna krijgt nog wel een keer een herkansing.

Uitgelezen (24)

Smalend wordt er nog wel eens gesproken over de inhoud van mijn bibliotheek (hier ook deels op archiefbeeld), die een neerlandicus onwaardig zou zijn. Het is een van de weinige momenten waarop ik mij nog kan beroepen op mijn jeugdigheid: de tijd om meer te lezen is mij simpelweg nog niet gegund. Daar komt bij dat ik mijn studie bepaald niet als literatuurliefhebber begon; dat is allemaal later pas gekomen.

Toch zijn er boeken die je als zichzelf respecterende neerlandicus gelezen moet hebben om geen volslagen idioot figuur te slaan tegenover vreemden die je op een verjaardag ontmoet. Zo sloeg mij af en toe de angst om het hart als me weer te binnen schoot – zoals bij een dementerend persoon die zich op een spaarzaam helder moment iets belangrijks herinnert – dat Hersenschimmen van Bernlef nog altijd ongelezen in mijn kast stond.

Nu moet ik erbij zeggen dat ook het kopen van het boek destijds een verplichting was. In een vlaag van verstandsverbijstering had ik me ooit lid laten maken van de ECI, omdat ik daarvoor zo’n beetje de complete Tandeloze Tijd van Van der Heijden cadeau kreeg. Hoe erg het kon zijn om ieder kwartaal een boek te moeten kopen, bleek daarna pas. Toen het mes weer eens op mijn keel stond, besloot ik een onooglijke uitgave van Hersenschimmen aan te schaffen, maar zo’n boek pak je vervolgens niet met plezier uit de kast.

Tien jaar later blijkt tot overmaat van ramp dat het boek verkeerd om gedrukt is: als ik het omslag verwijder, verschijnt een azuurblauwe cover, op de achterkant prijkt een ondefinieerbaar beeld en het leeslint (jawel) zit vast aan de onderkant. De rug van het boek, de enige plek waar auteur en titel vermeld staan, verraadt dat het allemaal andersom bedoeld was.

Ik wilde terug, maar ik was het guldenbonnetje in de loop der jaren kwijtgeraakt.

Ik ben dus maar gaan lezen, en het werd me snel duidelijk waarom ik dit boek moest kopen en waarom ik het moest lezen. Het enige jammere is dat iedereen dat al weet. Laat dit dan een herinnering zijn, voor het geval u ook een beetje vergeetachtig wordt (wat ik uw naasten na het lezen van dit boek niet toewens).

Uitgelezen (23)

Het werd nog een hele race tegen de klok om dit boek op tijd uit te krijgen en niet mee te hoeven zeulen naar Wijk aan Zee, maar die inspanning was het zeker waard: een prachtig mooi geschreven biografie van de bekende Arthur Conan Doyle (de geestelijk vader van Sherlock Holmes) en de onbekende doch niet minder echte George Edalji. Het onrecht dat Edalji wordt aangedaan (hij belandt onschuldig in de gevangenis) is voor Doyle aanleiding om in de rol van Sherlock Holmes te kruipen en de onderste steen boven te krijgen.

Daar kunnen Thomas Rosenboom en Arthur Japin nog een puntje aan zuigen! Onvoorstelbaar dat het flauwe The Sea van John Banville de Booker Prize 2005 won, en niet dit boek.

Uitgelezen (22)

Er zijn van die mensen die de laatste dagen van ieder jaar doorbrengen met de avonturen, of liever gezegd de avonduren, want veel gebeurt er niet, van Frits van Egters uit De Avonden van Gerard Reve. Het worden er steeds minder, want Reve is dood en leeft spijtig genoeg nauwelijks voort.

Wie ook dood is, onder anderen, is Ivan Gontsjarov (zo niet Ariel Sharon, maar dit terzijde). Geheel onbewust van de parallel herlas ik de afgelopen dagen Gontsjarovs meesterwerk Oblomov, dat al bijna 150 jaar oud is, maar nog immer actueel. Ik althans herkende wel het nodige in de apathische romanheld, die liever op bed blijft liggen (anno 2007 heet dat ‘achter de computer blijft zitten’) dan dat hij even snel zijn lopende zaakjes regelt. Liever laat hij ze liggen tot ze zich opstapelen, vervolgens is hij één keer bijna zover dat hij tot actie overgaat, maar hij laat de kans voorbijgaan. Even is hij dan bevangen door paniek, maar al snel legt hij zich bij het vermeend onvermijdelijke lot neer, en hoewel vol zelfwalging (want hoeveel lichter was het bestaan geweest als hij direct had gehandeld) gaat hij weer over tot de orde van de dag.

En dat ad infinitum.

Niemand wil zijn zoals Oblomov, maar intussen denk ik dat de man best gelukkig was, al zou hij het zelf misschien niet toegeven.

Over De avonden zal, zo vrees ik, niemand het meer hebben rond het jaar 2100. Oblomov daarentegen staat 150 jaar na publicatie nog volop in de belangstelling. Tot 13 januari verkrijgbaar voor ‘slechts’ € 29,50 in de uitgave van de onovertroffen Russische Bibliotheek.

Uitgelezen (21)

Michael Cunningham – A Home at the End of the World (1990)

Niet al te lang geleden las ik Specimen Days van Michael Cunningham; een boek bestaande uit drie delen waarvan ik de eerste twee delen zo goed vond dat ik de teleurstelling over het derde deel maar met de mantel der liefde bedekte. Niettemin was er alle reden voor nieuwsgierigheid naar het boek waarmee Cunningham vijftien jaar eerder al furore maakte: A Home at the End of the World.

Ook hier drie delen, en ook hier een overweldigend begin. De manier waarop Cunningham de ontluikende vriendschap schildert tussen twee zo verschillende jongetjes als de hoofdpersonen Jonathan en Bobby – de een afkomstig uit een keurig milieu, de ander met een (ronduit eufemistisch uitgedrukt) instabiele jeugd – is werkelijk adembenemend. Het wisselende perspectief van waaruit verteld wordt, is daarbij zeer functioneel: als lezer begrijp je bijvoorbeeld een stuk beter waarom mensen elkaar niet altijd begrijpen, en dat mag toch een centraal thema heten in dit boek.

In de delen twee en drie hebben de jongens hun jeugd goeddeels verlaten, en staat de vermoeiende worsteling van hun driehoeksrelatie met Clare centraal. De uitzichtloosheid waarmee deze verhouding zich voortsleept heeft zijn weerslag op de lezer, zeker als de kleine Rebecca geboren wordt en onduidelijk is wie de vader is. Althans, ik ben in ieder geval te weinig Libellelezer om iets met dergelijke materie te kunnen.

Waarmee ik overigens niks negatiefs over de kwaliteit van dit boek wil zeggen; het werd mij alleen te klef en langdradig na verloop van tijd. Volgende keer als ik een boek van Cunningham lees, stop ik na deel 1.