J.J. Voskuil – Bij nader inzien (1963)
Mieters. Verdomd mieters. Litteratuur. Adaequaat. Critiek. Jopper. Gemelijk. Gichelen. Vacantie.
Woorden genoeg in Bij nader inzien, en als neerlandicus had ik ze natuurlijk allang moeten lezen, de 1209 pagina’s (ja en dan ook niet af en toe een halve witte pagina omdat het volgende hoofdstuk op de volgende pagina begint of zo) over de vriendschap tussen een paar studenten Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam.
Eigenlijk is J.J. Voskuil, ondanks zijn weerzin van de computer die hem blijkens Het Bureau zijn gehele arbeidzame leven aan de typemachine hield, een doodordinaire logger: hij schrijft iedere dag een stukje terwijl hij eigenlijk niets te melden heeft. Anders dan mensen met de Ziekte van Blogster doet hij dat echter, en dat bevalt me wel, uitsluitend voor zichzelf. Tekenend is de duidelijk merkbare ergernis van zijn alter ego Maarten Koning over de literaire litteraire pretenties van zijn studiegenoten, die aanstellerige pogingen doen om de betekenis of zin van het leven (en meer van die onzin) in hun schrijfselfs te vatten.
Die weerzin van Maarten Koning spreekt mij wel aan, maar het vervelende is dat er niet echt een bijster boeiend boek overblijft wanneer iemand wars is van iedere pretentie. Geef het dan ook niet uit, zou ik bovendien denken.
Om een lang verhaal kort te maken: ik heb de afgelopen weken geprobeerd me door Bij nader inzien te worstelen, maar het is niet helemaal gelukt. ‘Al’ na een bladzijde of 500 bekroop mij het gevoel dat iedere zin de laatste had kunnen zijn, omdat er feitelijk niets gebeurt. Uiteindelijk heb ik de strijd weten te rekken tot pagina 960, maar toen er op dat moment nog altijd geen ontwikkeling in het verhaal te bespeuren was, besloot ik dat de kans dat ik in de resterende 250 bladzijden een verrassende plotwending zou missen, te verwaarlozen was.
En gezien het feit dat die laatste punt overal had kunnen staan, mag ik best zeggen dat ik dit boek uitgelezen heb.
Blijft opmerkelijk dat ik Het Bureau wel zonder problemen doorkwam. Wellicht kwam dat doordat daar wel, hoe langzaam ook, naar een onvermijdelijk einde toe werd gewerkt en de mensen ook daadwerkelijk ouder werden. Zelfs daarvan is in Bij nader inzien nauwelijks sprake.
Gut, ik moet alweer geeuwen als ik erover schrijf.