Toch nog even de sharia

Ik wil toch nog even terugkomen op de sharia, want zoals gebruikelijk had ik mijn mening weer iets te snel klaar. De sharia mag best worden ingevoerd, zij het in aangepaste vorm.

Gisteren vierde mijn moeder haar verjaardag (dank u wel allemaal), en dat betekende dat de reis Haarlem-Rotterdam moest worden aanvaard. Er waren echter werkzaamheden, en als de NS werkzaamheden hebben, dan betekent dat altijd dat er treinen niet rijden.

Merkwaardige taakopvatting hebben ze toch, daar bij de NS.

Maar goed, u voelt hem natuurlijk al aankomen: de heenreis voerde ons langs Den Haag CS en Gouda, en de terugweg zelfs via Utrecht, omdat men in Gouda al was gaan slapen.

Zo’n idee van veertig stokslagen vind ik nou helemaal niet verkeerd voor iemand die wéét dat zijn trein vol zit met gedupeerde opeengeprakte dronken stinkende reizigers die nog láng niet op hun eindbestemming zijn, en het dan toch presteert om om te roepen:

“Damens en heren, jong en lui, wij naderen het eindstation van deze trein, Utrecht. Wilt u bij het verlaten van deze trein denken aan uw bagage…

[korte stilte]

[beleeft u hem even met mij mee?]

…en wilt u zo vriendelijk zijn om deze dan ook mee te nemen?”

Iedereen heeft wel zo’n grijze muis in zijn familie die doordeweeks op zijn werk alleen maar getalletjes aan het optellen en aftrekken is maar die, veilig in de schoot van de familie, op de verjaardag van tante Christina zo nodig in het middelpunt van de belangstelling moet staan met zijn grappen met een baard waar menig moslimfundamentalist jaloers op is (maar die wel maltbier drinkt omdat hij zijn schoenen nog veilig thuis moet brengen).

Dan ben je toch al geërgerd, en dan krijg je zo’n guit er nog eens gratis bij.

Als ik het zo teruglees, moet ik toegeven dat veertig stokslagen wellicht wat aan de strenge kant zijn. Maar u had erbij moeten zijn. Wat een eikel.

Derby

De goddelijkheid van voetbalclub Sparta kan niet genoeg benadrukt worden. Waarom de gang van zaken op Het Kasteel in geen enkel verkiezingsprogramma wordt vermeld als lichtend voorbeeld voor een voorbeeldige samenleving, is mij een raadsel. Wanneer de Sparta Marsch een aanvang neemt, staat iedereen braaf op om in de maat mee te klappen en uit volle borscht het ‘Rood-wit is onze glorie’ mee te zingen. Zo geordend, zo 1888.

Gisteren was weer die wedstrijd waarbij bezit wordt genomen van ons stadion door enkele duizenden primaten die overduidelijk enkele essentiële stadia van de evolutie hebben gemist: de derby tegen de Grote Broer van Zuid stond op het programma.

(Ik heb zelf ook een grote broer, maar die is dan ook een paar jaar ouder. Deze grote broer is twintig jaar later opgericht, maar we spreken toch van een grote broer omdat ze een grotere begroting van wel min 19,5 miljoen hebben.)

Ondanks het armetierige spel van het sterrenensemble blèrden de amoebes de godganse tweede helft we lujje fijne, wuh nuh, we lujje fijne, wuh nuh, we lujje fijne, wuh nuh, oooo fijne wuh luh juh! – wat later een zwakke vertaling bleek van ‘we love you F., we do…’.

Toen scheidsrechter Haverkort een discutabele inworp aan de Spartanen gaf, werd hij direct uitgemaakt voor ‘vriend van de joden’. Bedoeld werden ongetwijfeld de kankerjoden uit 020 die dit jaar kampioen gaan worden, maar dat paste niet in het melodietje. Twee minuten later zag hij een overduidelijke handsbal in het strafschopgebied door de vingers, en weer een minuut later werd het legioen begiftigd met een op zijn minst omstreden penalty.

Inmiddels zijn wij Spartanen wel gewend aan de teleurstelling. Maar een dag later baden wij ons gewoon weer in de gelukzaligheid van het Spartaan-zijn, en weten we dat de dag van de zoete overwinning weer dichterbij is gekomen.

Flashmob netelroos

Het was dé hype van de zomer van 2003: de flashmob. Nerdy Nederland verzamelde zich bijvoorbeeld op de Dam om op een vooraf afgesproken tijdstip plotseling collectief kwakende kikkers te imiteren, of om, even verderop, het winkelend publiek bij de Albert Heijn als paparazzi te benaderen. Meestal duurde de actie nog geen minuut, om de argeloze omstanders in verbijstering achter te laten.

Ik had een flashmob op mijn lichaam. Het begon met een muggenbeet die leidde tot een opgezwollen hand waar menig Michelinmannetje jaloers op zou zijn. Maar dat was nog maar een voorbode van de dag waarop ik wakker werd met verrassend veel muggenbeten op verrassende plaatsen. ’s Middags, zonder in de tussentijd een mug gezien te hebben, werden het er steeds meer en werd de jeuk ondraaglijk. Toen mijn gehele zij er ongeveer zo uitzag (vriendin L. vond in retrospect dat ik wel een soort elephant man leek), leerde een korte zoektocht op internet dat er sprake moest zijn van acute netelroos. Iets in mij zei dat broerlief hier ooit last van had gehad, en dus werd de immer zorgzame moeder ingeschakeld.

Dat had ik natuurlijk beter niet kunnen doen.

Broerlief was doodziek geweest van zijn netelroosaanvallen, we mochten van geluk spreken dat hij ze überhaupt overleefd heeft, de dokter moest direct ingeschakeld worden maar vergeet vooral ook de politie niet, want je denkt dat het netelroos is maar intussen heb je gewoon een streptokokkeninfectie.

Nog geen twee uur later nam de jeuk af, en verdwenen de immense bulten bijna nog sneller dan ze ooit verschenen. Maar ik heb wel eens van leukere flashmobs kennisgenomen.

Rest de vraag waar deze aanval zijn herkomst vindt. Boze tongen beweren dat stress de oorzaak is, andere beschuldigen de mug of de bedorven druiven. Ik houd het op het schaakverlies tegen een meisje.

Tandarts

Vandaag heb ik voor het eerst in mijn leven een tandartsassistente gezien. Dat komt doordat ik voor het eerst in mijn leven van tandarts ben geswitcht, en de oude er geen had. Het was maar een merkwaardige tandarts, die oude, met zijn humeur onder continue hoogspanning, zijn assistentloze praktijk waar gedurende die twintig jaar dat ik er kwam helemaal niets veranderde, en zijn barbaarse methoden in zijn War on Tandsteen.

Voordat de nieuwe me pijn ging doen, lichtte hij eerst even de regels van het huis toe. Een afspraak moet maximaal 24 uur van tevoren geannuleerd worden, anders wordt het consult hoe dan ook in rekening gebracht, klonk het streng. Hoewel ik altijd heel stipt ben in afspraken, stelde de opmerking me weinig gerust, zo vlak voor de eerste blik in wat nu ongetwijfeld een ivoren kerkhof zou blijken.

Gelukkig bleek het allemaal mee te vallen, en kon ook deze tandarts geen enkel gaatje ontdekken. Wel een hoop tandsteen natuurlijk. Hij was nog maar net begonnen met het altijd prettige wiiiiiiiieeeeeeuuu-wiiiiiiieeeeeuuu-wieltje toen de assistente boven het gepiep uitriep dat Richard van kwart voor drie aan de telefoon hing. Richard van kwart voor drie had om kwart voor drie een afspraak, zo zei de computer, maar Richard zelf dacht daar, het was inmiddels half vier, anders over: zijn vriendin had hem laten weten dat de stoel pas om vier uur voor hem klaarstond.

Dit soort misverstanden had mijn oude tandarts met zijn papieren administratie nou nooit aan de hand, dacht ik nog. Maar deze tandarts rook zijn kans en gebood de assistente een nieuwe afspraak te maken en voor de niet nagekomen afspraak een gepeperde rekening te sturen. Geconcentreerd wijdde hij zich weer aan het verwijderen van mijn tandsteen.

“Karel?”, klonk het even later uit het assistentenhok. “Richard gaat die rekening niet betalen.”

Karel moest er zelf aan te pas komen om Richard te overtuigen. Geduldig legde hij uit dat hij nu een halfuur had zitten duimendraaien, dat tijd sinds de Romeinen ook wel synoniem stond voor geld, geld dat op zijn beurt geen onwelgevallige geur verspreidt, en, om kort te gaan, dat er toch echt kwart voor drie in de computer stond, hij zag het hier met eigen ogen.

Toen Richard in zijn onschuld bleef volharden, suggereerde Karel dat Richards vriendin misschien wel iets verkeerd had doorgegeven. Vanaf dat moment werd het gesprek grimmiger en Karel steeds geïrriteerder. Af en toe keek hij om of te controleren of zijn bebloede nieuwe patiënt er niet stilletjes tussenuit was geknepen. Maar natuurlijk zat ik er nog; ik was wel benieuwd op welke verdonkiaanse wijze hier naleving van de huisregels werd afgedwongen.

“Kijk Richard, het kan natuurlijk ook zo zijn,” insinueerde Karel met enig venijn, en vermoedelijk had hij het bij het rechte eind, “dat je er om kwart over drie achter kwam dat je je afspraak was vergeten, en nu beweert dat die afspraak om vier uur is.”

Van die rechtse directe had Richard natuurlijk niet van terug. Acht tellen later, tegenstander groggy op de grond, volgde de verrassende ontknoping: “Weet je wat, Richard, ik strijk deze keer met mijn hand over mijn hart en scheld die rekening kwijt, maar laten we dan voortaan onze afspraken zwart op wit vastleggen, OK?”

Het is altijd lente in de ogen van de tandarts. Maar die assistentes, dat was niet veel soeps.

Haat-liefde

Ik had u al verteld dat ik een haat-liefdeverhouding met het schaakspel heb. Schaken is het mooiste spel ter wereld (nou OK, op Stap Op na dan), maar er zijn zo verdomd veel schakers die het spelen.

De haat is vaak ook zelfhaat, want anders dan bij andere sporten kun je bij schaken nooit de schuld aan je teamgenoten, de scheidsrechter, de wind of het ijs geven. Je hebt het altijd helemaal zelf gedaan. Zoals zaterdag, toen ik in de eerste ronde met de nodige zelfdestructie een prachtstelling vakkundig om zeep hielp en nog geen tien zetten later kon opgeven.

De liefde is vaak ook zelfliefde, en wel om dezelfde reden. Gisteren speelde ik een partij tegen een op papier veel sterkere tegenstander, een internationaal meester zelfs. Ik had alweer een vette nul ingecalculeerd; nomen est omen uiteindelijk. Dat weerhield me er niet van om me nauwkeurig voor te bereiden, en een zet of vijftien volgden we een partij die mijn tegenstander drie weken eerder had verloren. Toen hij afweek, wist ik precies waar de strijd vervolgens om zou moeten gaan: de heerschappij over veld e5. Toen de eerste strijd gewonnen was – hij werd gedwongen met zijn pion terug te slaan – volgden enkele fijnzinnige manoeuvres om die zwakke broeder onder vuur te nemen. Paardje naar d3, lopertje naar c3, torentje naar g5, dametje naar h2, en dan nog even verdriedubbelen op de g-lijn: al mijn stukken vol in de aanval en de zijne krampachtig in de verdediging. Het duurde niet lang meer voor de boel instortte.

Op zo’n manier winnen (18+!) van een sterkere tegenstander geeft een welhaast orgastisch genoegen.

Neemt u dat van mij aan.

Het is dus weer aan, tussen mij en het schaken. Maar na vandaag kan alles weer anders zijn.