Teldag

Het gaat goed met de Nationale Teldag. Kon je vroeger alleen nog vogels en bijen turven, tegenwoordig gaat er geen dag voorbij waarop je niet de data scientist kunt uithangen door de aantallen waarnemingen van een zekere species, gewerveld dan wel ongewerveld, bij te houden. De teldagen schieten als paddenstoelen uit de grond en de deelnemende dierenliefhebbers-vrijwilligers groeien in aantal en professionaliteit. Sommigen zouden nog wilde olifanten in Nederland spotten als je het ze zou vragen.

Zo’n teldag is doorgaans niet meer dan een gelikte marketingcampagne van een belangenvereniging. Drie dagen voor de daadwerkelijke telling begint het met een stortvloed aan verrassende en leuke weetjes over het te tellen dier, waaruit vooral moet blijken hoezeer het voortbestaan van onze planeet afhangt van dit nuttige wezen. Vervolgens gaat Kees van Dam, u weet wel, de verslaggever van het NOS Journaal die nog minder snel van de toevoeging ‘voorheen Peer Ulijn’ afkomt dan X van ‘voorheen Twitter’, op pad met een paar tellers voor een welkome feelgood-reportage tussen alle oorlogsellende, maar dan, the day after, komt toch echt de onvermijdelijke onheilstijding waar het al die tijd om te doen was: het is heel beroerd gesteld met de stand van het dier in kwestie.

En zo was het dit weekend Nationale Walvisteldag. Niet omdat 7 september van oudsher intrinsiek de dag bij uitstek is om walvissen te tellen – welnee, in Noorwegen telden ze zalmforel en in België plankton – maar omdat de mij inderdaad onbekende Stichting Rugvin aandacht tekort kwam en ergens nog een potje subsidie vandaan kon toveren. Dagen vooraf ging het in de media al nergens anders meer over; geen nieuws te melden uit Gaza of Oekraïne, maar wist u al dat bruinvissen ook walvissen zijn? De aandacht was zoals te doen gebruikelijk rijkelijk overdreven, temeer omdat de grote schare tellers op het vasteland een makkelijke dag hadden: op gans de Brabantse Peel werd de hele zaterdag geen walvis waargenomen.

Maar ook op de Oosterschelde, de populairste walvis-hangplaats van ons land zoals drie dagen walvispropaganda al duidelijk hadden gemaakt, was de oogst – je verwacht het niet – teleurstellend. Het was dan weliswaar de allereerste walvistelling ooit, ik herhaal: de eerste ooit, maar toch viel het aantal van 26 gespotte bruinvissen vies tegen, tot grote zorg (wie had dat verwacht) van de organiserende stichting. Dat aantal van 26, bij dus de allereerste telling ooit, was namelijk nog niet de helft van de 55 die vijf jaar geleden werden gezien, toen, ehh, ja weet ik veel, Gerrit de Vries uit Goes strontlazarus bij zwaar weer in zijn gammele kotter stapte, kapseisde en 55 bruinvissen waarnam voordat hij door de KNRM gered werd luttele momenten voor hij zijn laatste adem zou uitblazen.

Vrijwilligers elders zagen er zaterdag nog een stuk of 35, en nu weten we dus dat in 575.000 vierkante kilometer Noordzee 60 bruinvissen zwemmen. Dat verontrustend lage aantal moeten we voor waar aannemen; dat wil zeggen, tot volgend jaar, als er 72 worden gespot (‘tekenen van herstel bij de bruinvis’) of – als de vrijwilligers na deze teleurstellende eerste editie toch liever huismussen blijven tellen – 47 (‘het is nu echt vijf voor twaalf voor de bruinvis’).

Nu zijn de voorgenomen bezuinigingen op de wetenschap zonder meer zorgwekkend te noemen, maar als dit de manier is waarop wij onze kennis vergaren, is enig begrip voor het kabinet wel op zijn plaats. Want hoe betrouwbaar zijn deze cijfers nou helemaal? Zijn de omstandigheden waaronder geteld wordt wel steeds gelijk? Hebben de spotters wel goede instructies gekregen? Hebben de walvissen niet gewoon een manier gevonden om zich te verbergen voor (pun intended) pottenkijkers? Hadden ze misschien hun eigen Haringteldag waardoor ze de hort op waren? Ze waren toch zo intelligent?

En dan heb ik het nog niet eens over de omgang met dubbeltellingen, waar de Nationale Teldagen® altijd verdacht schimmig over blijven. De eerste keer dat ik zelf meedeed aan de Nationale Bijentelling, mepte ik elke zoemer die ik waarnam stelselmatig naar het hiernamaals; dat leek mij de enige manier om met zekerheid vast te kunnen stellen dat a. het daadwerkelijk een bij betrof en b. ik hetzelfde exemplaar niet meer dan eens zou meetellen. Toen al had ik het vermoeden dat niet iedereen zijn taak zo serieus nam als ik; tot overmaat van ramp werd ik daags erna beloond voor mijn goede gedrag met de alarmerende boodschap dat het einde der bijen nabij was.

Nu zou je dubbeltellingen door één individu nog kunnen beperken door middel van heldere instructies, zorgvuldige training en jarenlange ervaring. Maar hoe men in vredesnaam waarnemingen van eenzelfde exemplaar door verschillende tellers denkt te ontdubbelen, blijft al helemaal in het ongewisse.

Stel dat er een Nationale Teldagtellertelling is, waarop geteld wordt hoeveel mensen nou eigenlijk meedoen aan zo’n Nationale Teldag. Ik dobber ’s ochtends met Kees van Dam op de Noordzee op zoek naar bruinvissen, en iemand (die er in tegenstelling tot mij al 35 heeft gezien, maar ja, hij telt andere dingen) ziet dat en noteert mij als teldagteller. Prima. Ik ga naar huis om te lunchen en tel daar onbespied wat vlinders in mijn tuin. So far so good. Maar dan spoed ik mij naar de Veluwe op jacht naar wolven en daar word ik opnieuw gesignaleerd als teldagteller. Vertel mij, teldagtellertellers, hoe voorkomen jullie dat ik hier als twee (maar niet drie) afzonderlijke teldagtellers de boeken inga? En vooral: hoe gaan jullie de boodschap over het toegenomen aantal teldagtellers nuanceren?

Maar dit is niet eens het ergste aan Nationale Teldag®. Het allerergste aan Nationale Teldag® is wel dat het altijd maar leuk moet zijn. Tellen is leuk, wetenschap is leuk en als het erop aankomt is zelfs de wesp leuk, met als gevolg dat mensen met gezond verstand ogenschijnlijk vrijwillig EEN HELE FUCKING WEEK godbetert wespen gaan lopen tellen (“want wespen tellen ook mee”, aldus de site – wat op zich een leuk en zeer verrassend weetje over de wesp is, maar wat mij betreft ook wel een extra argument om zelf niet mee te doen).

Het is hoog tijd dat Nationale Teldag® inclusiever wordt. Nooit is er eens een Nationale Pissenbedtelling of een Nationale Lintwormenteldag. Dat terwijl pissenbedden toch ook onmiskenbaar bij het leven horen, en er achter elke lintworm een persoonlijk verhaal schuilgaat. En ja, ik begrijp dat Nationale Teldag® staat of valt bij de deelname van voldoende vrijwilligers. Daarom volgend weekend eerst maar eens de Nationale Schaamluistelling: hét schoolvoorbeeld van hoe wetenschap mensen dichter bij elkaar kan brengen.

Nieuwe stukjes in je mailbox?

Meld je aan en ontvang een mailtje bij elk ei dat gelegd is.
Loading

2 gedachtes over “Teldag”

  1. Natuurlijk betekenen de exacte cijfers van een bepaalde telling op zich niet veel. Op een koude regenachtige zomerdag zal je veel minder wespen tellen dan op dezelfde zomerdag vorig jaar toen het warm en zonnig was, en zullen er sowieso minder wespenfans in een kille natte wegberm bezig zijn met het tellen van hun lievelingsongedierte. Tellingen kunnen na enkele jaren echter wel een duidelijke trend aangeven. Ze kunnen aangeven in welke delen van het land populaties groeien dan wel verdwijnen. Ze kunnen tonen welke soorten beter of juist minder goed gedijen bij veranderende milieu- en klimaatomstandigheden. Voor onderzoek, wetenschap en beleidsadviezen hebben zulke tellingen wel degelijk belang.
    Dubbele tellingen zijn minder belangrijk dan je zou denken. Stel dat de blauwgestreepte roodkontwesp dit jaar 20% dubbel geteld zou zijn. Er is weinig reden om aan te nemen dat het aantal dubbele tellingen van dat beest op andere jaren drastisch zou verschillen en dat daardoor de hele langetermijntrend verknoeid zou zijn. Hetzelfde voor de tellers die de blauwgestreepte roodkontwesp verwarren met de ietwat gelijkende doch veel zeldzamere roodgestreepte blauwkontwesp.
    Er is vast ook wel een sociaal aspect aan die teldagen, maar ik ben doorgaans niet zo bezig met sociale dinges. Laat mij maar gewoon blauwgestreepte roodkontwespen tellen in de tuin en op waarnemingenpuntbe zetten. Wie weet spot ik zelfs een roodgestreepte blauwkontwesp!
    En de pers? Tja, die zal wel dwaze sensationele koppen boven hun hun stukjes blijven verzinnen om clicks te genereren en hun adverteerders te plezieren.

  2. Ik doe al jaren mee met de tuinvogel- en vlindertelling. Wetende dat het niet meer is dan een grote verzameling anekdotisch bewijs. Maar ik ga er ook vanuit dat de tellingen (de massa, de trends, aantal tellers gecorrigeerd enz) toch een bepaald beeld kunnen schetsen. Van belang is dat je iemand met verstand van zaken die gegevens moet laten analyseren. Tot die tijd blijft het gewoon geinig om een keer een kwartiertje met camera en notitieblokje in de tuin vogels, vlinders en ja, wellicht ook walvissen (..) te tellen.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *