Je kunt van corona vinden wat je wilt, een positieve invloed op ons vocabulaire heeft het wel. Wie eenzaam is gaat quarantinderen, wie zijn lockdownkilo’s kwijt wil raken gaat quarantennissen op Wiibledon (hopelijk komt er geen raamvisite langs), en binnenkort dragen we allemaal een mauricedehondkapje tijdens de balkonbingo.
Helaas leidt Covid-19 ook tot een stortvloed aan meningen, die – zoals inmiddels bij ieder onderwerp van enige importantie gebruikelijk is – niet alleen gevormd maar ook nog eens geuit dienen te worden. Voor het luidkeels en ongenuanceerd delen van die visies door de zeventien miljoen virologen die ons hele kleine stukje aarde rijk is, is een begrip in zwang geraakt: roeptoeteren.
Ik realiseer me dat ik aan de late kant ben omdat het woord in 2013 in de Van Dale werd opgenomen, maar helaas moet ik dit fout rekenen.
Roeptoeteren, dat is bij gebrek aan een klaroen je stem inzetten om mensen te alarmeren. Ik deed dat in mijn tienerjaren wel, toen mijn stalen ros steevast een bel ontbeerde en ik keihard TRING!! riep naar bejaarden die in de weg liepen en zich dan de tyfus schrokken. Leuk was dat, roeptoeteren.
Mogelijk is het heden ten dage gebezigde ‘roeptoeteren’ een verbastering van ‘droeftoeter’, bargoens voor iemand die verdrietig oogt (‘een droeve toet’). Maar het op luide toon, gelijk een claxon, rondbazuinen van opinies teneinde anderen schrik aan te jagen, is onmiskenbaar een vorm van roepen, en niet van toeteren. Het moet derhalve ’toeterroepen’ zijn.
Een begrip dat wel correct wordt toegepast, is ‘mafklapper’. Dat is iemand die op zijn balkon applaudisseert voor iemand anders die 23 kilometer verderop in een afgesloten ruimte een patiënt behandelt. ‘Klapmaffer’ kan ook: dat is iemand die daar zelfs ’s nachts mee doorgaat. Al is dat strikt genomen een mafklappermaffer.