Catharsis 15:1

1 En Barack, de zoon van George, die de zoon was van Bill, die de zoon was van George, die een verre nazaat was van Johannes F., die een afstammeling was van Theodorus, Hij belaadde zijn kameel met zijn machtige zwaard en wapentuig en trok de woestenij in. Zijn gevolg bestond uit Fransoos van Nederland, die de zoon was van Nikolaas, die de zoon was van Jacobus; uit Angela, die de dochter was van Gerardus, die de zoon was van Helmut, die de zoon was van Helmut, die een verre nakomeling van de kwade Adolfus was; en uit David, de zoon van Gordon, die de zoon was Antonius, die een slechte jeugd had omdat hij opgroeide bij zijn oma Margareta.

2 Op gepaste afstand van de karavaan volgde Marcus, die de zoon was van Johannes Petrus, die de zoon was van Willem. Franciscus, de broer van Marcus, was er bij een bijeenkomst in Babel niet in geslaagd om Marcus bij de karavaan van Barack aan te laten sluiten. Er was simpelweg geen ruimte, verklaarde Franciscus in alle talen van zijn toehoorders.

3 En zo trok de karavaan van Barack, die de zoon was van George, die de zoon was van Bill, door de woestenij. En Angela sprak: “Verdomd nogmaals, wat is het hier ja godvergeten heet! Ik zou moorden voor een pot bier!” Waarop Marcus, die de taal van Angela goed verstond, vanuit de verte riep: “Buurvrouw, de tijd van bier heb ik achter mij gelaten, maar hier, drink uit mijn waterpistool”. En aldus geschiedde. En allen laafden zich aan het wapentuig van Marcus.

4 En Barack zeide: “U hebt zich een trouwe vriend betoond, Marcus. Kom, sluit aan bij mijn karavaan.” En Marcus vertelde zijn volk dat hij was aangesloten bij de karavaan van Barack.

5 Op de vijftiende dag van de eerste maand van het zestiende jaar van de eenentwintigste eeuw bereikten Barack en zijn gevolg het doel van hun reis: het paradijselijke kalifaat van Al-Baghdati. En Barack sprak tot Al-Baghdati: “Al-Baghdati, ik zie dat wij u treffen op een ongelegen moment. Het was niet onze bedoeling u te storen tijdens het bezitten van uw geit, en al helemaal niet om de geringe omvang van uw geslacht te ontwaren. Maar wij zijn hier voor een belangrijke zaak. U weet dat de mensheid voor grote conflicten staat die ons boven het hoofd groeien. U veracht ons; wij verachten u.”

6 En Barack vervolgde: “Wij zijn hier met een voorstel. U weet dat ik met één enkele slag van mijn machtige zwaard, dat ik geërfd heb van mijn voorvaders, gans uw volk kan extermineren, zo God het wil of niet. Ik geef u de kans om dit onheil af te wenden. Laat ons allen inzien dat wij, nietige aardbewoners, deze geschillen niet zelf kunnen oplossen, en laat ons daarom de hulp van het Opperwezen inroepen – zij het het uwe, dan wel het mijne, of dat van de joden dan wel dat van welk ander volk dan ook. Voorwaar zal Hij zich toch wel als barmhartige rechter over Zijn onderdanen ontfermen wanneer die daarom smeken? En dan, wanneer wij Hem in Zijn ware gedaante aanschouwd hebben, dan zullen wij ons onderwerpen aan Zijn regels.”

7 En Al-Baghdati antwoordde: “Natuurlijk zal Hij verschijnen, want Allah is geit! Ik bedoel: Allah is groot en overal.” En Barack, de zoon van George, die de zoon was van Bill, die de zoon was van George, vroeg: “Is Hij een druk bezet man, of zal Hij binnenkort een vrij moment hebben om helderheid te verschaffen?” Waarop Al-Baghdati getergd reageerde: “Spot niet met de Almachtige! Want Hij is groot en Hij zal u reeds morgen bezoeken om u te straffen voor uw onwetendheid!” En Barack vroeg: “Kunnen wij dan afspreken dat wanneer uw God zich niet binnen twee jaar openbaart, we ervan uit kunnen gaan dat Hij niet bestaat?”. En Al-Baghdati antwoordde: “U bent een overmoedig mens. U zult het bestaan van de Almachtige sneller ondervinden dan u lief is.” Waarop Barack de afspraak bezegelde met de woorden: “Akkoord, laat ons dan de wapens neerleggen en de komst van het opperwezen afwachten. Over twee jaar zal mijn dochter u aan uw beloften herinneren.”

8 Een dag later openbaarde het opperwezen zich niet, en evenmin deed het dat op alle volgende dagen. Twee jaren later, op de vijftiende dag van de eerste maand van het achttiende jaar van de eenentwintigste eeuw trok Hilaria, de dochter van Barack, die de zoon was van George, die de zoon was van Bill, die de zoon was van George, met haar gevolg, zij het zonder Marcus, naar het kalifaat. En zij sprak: “Waar is Al-Baghdati?” Waarop de aanwezigen antwoordden: “Wij hebben de afvallige Al-Baghdati daags na zijn misdadige afspraak met de zondaars afgeslacht zoals ons heilige boek ons voorschrijft. Onze kinderen hebben voetbal gespeeld met zijn hoofd. Het werd 12-0 voor de winnaars.” En Hilaria sprak: “Maar u moet erkennen dat Allah zich niet geopenbaard heeft, noch aan u, noch aan ons.” En zij antwoordden: “Dat moeten wij.”

9 En Hilaria ging verder: “Ook onze God heeft zich niet aan ons getoond, noch aan u. Wij hebben ons laten leiden door blindheid. Reeds zestig jaren geleden onderzochten wij de hemel, en het binnenste der aarde kende al langere tijd geen geheimen meer voor ons. De eerlijkheid gebiedt ons toe te geven dat wij nimmer aanwijzingen voor het bestaan van een godheid hebben kunnen ontwaren. Laat ons dan vanaf nu de zaken omdraaien en ervan uitgaan dat God niet bestaat, tenzij hij zich alsnog openbaart. Laten wij onszelf verlossen: drink van mijn wijn, proef van mijn varkensvlees en heb mij lief als gelijke zolang uw God zich niet vertoont.”

10 Een dag later openbaarde het opperwezen zich niet, en evenmin deed het dat op alle volgende dagen. Allen dronken, lachten, dreven de spot met elkaar en bedreven de liefde met elkaar. Waarlijk waren zij verlost, voor eeuwig. En iedereen zag dat het goed was.

Nieuwe stukjes in je mailbox?

Meld je aan en ontvang een mailtje bij elk ei dat gelegd is.
Loading

Een gedachte over “Catharsis 15:1”

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *