Het was een zonovergoten nazomerdag in het Gedogerdorp. De derde doogdag van tolerember: traditioneel de dag waarop alle Gedogers hun mooiste mutsjes uit de kast trokken om weer eens gezellig met elkaar te gaan keuvelen over alle ellende die Gedogerland het komende jaar weer te wachten stond.
Grote Gedoger zat nietsvermoedend in zijn werkkamer te nippen aan een van zijn geslaagde kruidenmengsels toen hij plotseling oog in oog stond met Razzerel.
‘Razzerel, wat doe jij hier?’, riep Grote Gedoger geschrokken uit. ‘Wat zie je er ontzettend verdoogd uit! Je wordt met de dag wilder, met die haren van je… je lijkt wel een Noorse boskat, als ik niet beter zou weten. Maar kom zitten; wil je een schoteltje melk? Wees niet bang, het komt van authentieke gedoogkoeien van Gedoogse bodem.’
‘Spreek mij niet van Noorse katten, jij Gedoger!’, sneerde Razzerel, en haalde met uitgeslagen nagels uit naar diens stoppelbaard. ‘Jij bent de Grote Gedoger! Jij bent Grote Gedoger!’ Hij gromde er kwaadaardig bij.
‘Wis en waarachtig, Razzerel, dat ben ik zeker, maar wat bedoel je te zeggen?’
‘Jij bent de Grote Gedoger! Jij hoort bij Markamuil thuis! Jij bent de Grote Gedoger! Zullen we ruilen van huis? Jij bent de Grote Gedoger!’
En even plotseling als hij verschenen was verdween Razzerel weer van het toneel. Als hij zijn zegje gedaan had, was hij doorgaans snel weer vertrokken, en ook in het Gedogerdorp voelde het eenzame dier zich kennelijk niet thuis.
Die middag sprak Grote Gedoger alle Gedogers toe.
‘Lieve Gedogers, niet schrikken, maar ik moet jullie iets vertellen: vanochtend stond Razzerel plotseling in mijn werkkamer.’
Ondanks de waarschuwing ging er ogenblikkelijk een siddering van angst door de samengeschoolde Gedogers. Razzerel, dat enge verwilderde beest van Markamuil dat los rondliep en zich weinig van zijn baas aantrok, daar lagen alle Gedogers ’s nachts wakker van. Dat beest te moeten ontmoeten, dat wensten zij hun ergste vijand nog niet toe.
‘Stil maar, lieve Gedogertjes, het is allemaal goed afgelopen. Alleen is Razzerel een beetje in de war; hij zei namelijk dat ik als Grote Gedoger bij Markamuil thuishoor, in plaats van in het Gedogerdorp.’
‘Maar dat is toch flauwekul, Grote Gedoger?’, riep Gedogerin verontwaardigd uit. ‘We hebben nog zo fijn samen campagne gedoogd tégen Markamuil!’
‘Joh, trek het je niet zo aan, Grote Gedogert’, zei Lolgedoger van GedoogNews, ‘dat is toch overduidelijk een gebbetje van die Razzerel? Daar trap je toch niet in? Hier, maak dit cadeautje maar open!’
‘Ik haat katten’, aldus Moppergedoger.
‘Grote Gedoger,’ zo vroeg nu ook Brilgedoger de aandacht, ‘u weet net zo goed als ik dat bij de totstandkoming van de huidige gedoogconstructie de heer Markamuil heeft toegezegd dat hij elke keer Razzerel tot de orde zou gedogen als hij weer eens een ongedoogde uitspraak zou gedogen. Wij van Duldocraten 66 hebben aangegeven daar streng op toe te dulden. Nu is in het onderhavige geval overduidelijk sprake van…’
‘Stil toch, stil toch, STILTE lieve gedogertjes!’, riep Grote Gedoger op de toppen van zijn stem. Hij voelde zich niet zo op zijn gemak in dit soort situaties, zeker niet met die irritante Lolgedoger van GedoogNews in de buurt.
‘Luister alsjeblieft, gedogertjes. Ik maak me grote zorgen over Razzerel. Nu weet ik dat wij allemaal als de dood zijn voor Razzerel, ik ook, geef ik eerlijk toe, maar dat dier is overduidelijk compleet de weg kwijt. We moeten hem helpen en duidelijk maken dat hij het is die bij Markamuil thuishoort, en niet wij. Ik ben van plan om Razzerel bij zijn dogen te grijpen, hem op te pakken en hem terug te brengen naar waar hij hoort: in het Kasteel van Markamuil. Maar alleen lukt mij dat niet, alleen gezamenlijk kunnen wij gedogen. Dus wie gedoogt er mee?’
‘Ik haat het Kasteel van Markamuil’, zei Moppergedoger.
Op de achtergrond was het gesnurk van Luilakgedoger te horen.
Verder bleef het ijzingwekkend stil in het Gedogerdorp.
Potige Gedoger, die was al jaren spoorloos.
geweldig