Het was na een week hard werken dat God op een goede zaterdagavond in de spiegel keek en op het lumineuze idee kwam om de mens te scheppen. Hij deed dit naar zijn evenbeeld, maar omdat er maar één God kon zijn, zo vond God althans, noemde Hij deze nieuwe god geen God maar mens, zodat het verschil duidelijk zou zijn.
Het was een heftige week geweest, maar nu Hij erop terugkeek, bekroop Hem toch een gevoel van trots over wat Hij zoal in zes dagen bewerkstelligd had. Hij werd er spontaan een beetje geil van. De nieuwe god liep er echter bedremmeld bij in zijn eentje.
‘Ik voel me zojuist zwaar geschapen’, mopperde deze. ‘Ik zou best wat over hebben voor enig vertier.’
Dat bracht God op een idee. Het kostte de arme nieuwe god een rib uit zijn lijf, ofschoon er van een recessie gans geen sprake was, maar daaruit werd wel een nieuwe mens, een nieuwe nieuwe god geschapen. En ze noemden de nieuwe mens vrouw, omdat ze er overduidelijk anders, ja veel mooier, uitzag dan de oude nieuwe god, die God omwille van het onderscheid ‘man’ doopte. En Hij zag dat het weekend was.
Net als Andries Knevel gelooft ook Charles Darwin, een andere nieuwe god, er geen pepernoot van dat het zo gegaan is. Darwin bedacht een nieuwe theorie volgens welke de mens een nieuwe aap is; de aap die op zijn beurt een nieuwe nieuwe nieuwe nieuwe nieuwe nieuwe vis is, althans, eentje die ooit het maritieme leven inruilde voor een nieuw leven op het droge.
Hoe het ook zij, op 13 juli 1977 zag ondergetekende het levenslicht als nieuwe Nederlander. Er waren op dat moment veel nieuwe Nederlanders. Zij waren afkomstig uit Suriname en vanwege hun huidskleur duidelijk geen authentieke Nederlanders. Later kwamen er nog nieuwe nieuwe Nederlanders bij, die weer een ander kleurtje hadden en op hun beurt afweken van de oer-Hollanders door hun geloof in de almachtige Allah, maar die aan de andere kant ook overeenkomsten vertoonden met de oude nieuwe Nederlanders, in die zin dat ze profiteerden van onze welvaart, de taal onmachtig en lui waren, geen baan hadden, steeds meer familieleden over lieten komen en hier nooit meer weg wilden. Vooral de talrijke kinderen van de nieuwe nieuwe Nederlanders, de nieuwe nieuwe nieuwe Nederlanders, zorgden voor veel problemen.
Die problemen moesten volgens de nieuwe politiek benoemd worden, en daarom werd een nieuw etiket bedacht: de allochtoon.
In 2008 kwam er nieuwe integratienota, waarin dit nieuwe etiket veelvuldig werd toegepast. Dat schoot de oude politiek echter in het verkeerde keelgat. Er mocht best over de mensen gepraat worden die hier als allochtoon werden aangeduid, ze mochten ook best allemaal over dezelfde allochtone kam geschoren worden om ze als één homogene groep te kunnen isoleren en universeel geldende uitspraken over hen te doen, maar onder geen beding mocht dat met de term ‘allochtoon’.
Er moest met andere woorden een nieuwe nieuwe integratienota komen, met een nieuw woord in plaats van ‘allochtoon’. En er kwam een nieuwe nieuwe integratienota.
Het nieuwe woord had buitenlander kunnen zijn. Vreemdeling, immigrant, bezoeker, uitheemse, landverhuizer of de familie Van Buitenen. Kansarme of laagopgeleide, barbaar of heiden. Werkschuw tuig of uitkeringstrekker. Of gewoon maar mens; wat maakt het immers uit hoe je een groep noemt als je een groep definieert.
Het werd ‘nieuwe Nederlander’. Waarmee we weer terug zijn bij af.
In het boek “Twintig maanden knettergek . . .” over Ella Vogelaar lees je haarfijn hoe links met deze kwestie worstelt.
Geniaal.
nomen est omen; hoe je medemensen aanduidt is enorm belangrijk, al klinkt ‘3e generatie nieuw’ erg apart.
Ik mis het laatste stukje van dat verhaal: …en God zag dat het goed was. Of ben ik abuis?
ik ben allochtoon en ik ervaar het als een belediging om nederlander genoemd te worden.