Jan Siebelink – Suezkade (2008)
Vol walging over een inderdaad walgelijk boek van een Nederlandse auteur diskwalificeerde ik vorige week in één adem gans de vaderlandse literatuur, van Hebban olla vogala tot Ella Vogelaar. Dat was niet zo vriendelijk van mij tegenover al die welwillende amateurs die zo heel af en toe in die immer uitdijende hooiberg een speld achterlaten die de moeite van het opzoeken waard is. Bovendien was ik wat voorbarig omdat ik mijn korte uitstapje naar literair werk van Hollandse bodem nog niet voltooid had: de nieuwste Jan Siebelink stond nog op het programma.
Het vorige werk van die man had ik ook al niet gelezen. Knielen op een bed violen is zo’n boek dat, net als De vliegeraar, een tijd lang minstens één keer per week tegenover je plaatsnam in de trein en dan steeds zulke exemplaren van de mensheid met zich meedroeg dat je zeker wist dat jij het in ieder geval niks zou vinden. De verkeerde mensen zeiden ook dat ze het ’toch zo’n mooi boek’ vonden. Intussen is zo’n boek stiekem ongetwijfeld best goed, maar je kunt je dan beter vertonen met een ander werk van dezelfde auteur, als iedereen hem of haar allang weer is vergeten.
Suezkade leek aanvankelijk een schot in de roos. Het verhaal is vlot geschreven in een verzorgde klassieke vertelstijl, en speelt zich, hoezee, af op een middelbare school. In het boek wordt ergens opgemerkt dat veel te weinig literatuur zich op school afspeelt, en dat is een waarheid als een koe. Als alle vaderlandse boeken als Ivoren wachters waren, hadden we weinig te klagen gehad.
In Suezkade is niet een leerling, maar een leraar de hoofdpersoon. Marc Cordesius is een einzelgänger, die vanaf zijn eerste werkdag tegen de stroom in werkt, overigens niet zonder persoonlijke succesjes te boeken. Hij heeft echter weinig vrienden onder zijn collega’s, en de vriendschappen die hij opbouwt, zijn vooral met mensen die door de rest verfoeid worden. Cordesius herkent zich in het brugklasmeisje Najoua, die eveneens erg op zichzelf is en op school geen vriendinnetjes heeft. Als blijkt dat Najoua aan anorexia lijdt, stelt Marc alles in het werk om haar te redden, zowel op school als daarbuiten. De omgang tussen de twee zorgt op school uiteraard voor de nodige spanningen.
Ziedaar in een notendop de op zich weinig schokkende plot. Twee getroubleerde personen in de hoofdrol, maar nergens naargeestig beschreven. Een sympathiek boek dat niemand zonder plezier zal lezen, zo oordeelde ik halverwege, of zelfs nog op driekwart van het boek. Het wachten was op de catharsis; een ontwikkeling ten goede waarna de vriendelijke hoofdpersonen het strijdtoneel als helden zouden kunnen verlaten.
Nu ben ik voor mijn leesplezier heus niet afhankelijk van een happy end, maar zo inkt- en inktzwart als Siebelink het hier brouwt, hebben weinigen het hem voorgedaan. Vanaf het moment dat Cordesius zijn woede koelt op een collega gaat het snel bergafwaarts: met de hoofdpersoon, maar ook met het boek. Ik denk niet graag na over het wereldbeeld dat de schrijver met dit verhaal heeft willen schetsen. Zoals gezegd: inktzwart, deprimerend.
Lichtpuntje in de duisternis waarin de lezer na het dichtklappen van het boek wordt achtergelaten: deze man kan wel schrijven.
Altijd hetzelfde met die Siebelink, het leest lekkol maar het is het net niet. En meestal zelfs helemaal net niet, altijd dat gereformeerde gedoe. Nee, dan een boek als Paravion, ook van alles op aan te merken, maar het knettert wel.
Ja, je blijft wel dóórlezen. Ik vond ‘Knielen op een bed Violen’ wel beter, wat realistischer, alhoewel je daar dus helemáál naar van wordt. Van die boeken die de dingen zo effectief beschrijven dat je het maar liever niet opnieuw leest.