Wachtruimte

Volgens de NS hoef je dankzij de nieuwe dienstregeling nooit meer in het spoorboekje te kijken. Dat klopt: of je je trein nu net gemist hebt of hij heeft een kwartier vertraging: vijftien minuten te wachten sta je toch wel. Verder mag je tegenwoordig pas zeggen dat je je trein gemist hebt als je hem voor je neus ziet wegrijden, anders is de Cruijffiaanse logica van kracht dat je gewoon ruim op tijd bent voor de volgende.

Ik had mijn trein dus gemist.

Het korte sprintje dat ik vergeefs had getrokken, prikkelde mijn hoest. Het was mijn lotgenote die mijn gevoelens treffend onder woorden wist te brengen: ‘pffffffffffffffffff’, gevolgd door een onontwarbare kluwen van edele delen en ijdel gebruikte aanduidingen voor de Vader wiens Zoon straks jarig is.

Ze nam plaats op een van de lege bankjes op het nog lege perron. Dat leek mij eerlijk gezegd wel een aardig alternatief voor de gegarandeerde staanplaats die ik had gehad als ik mijn conditie dit jaar wat beter op peil had gehouden.

In de wetenschap dat tijdens dit spitsuur alle bankjes binnen de minuut weer gevuld zouden zijn met chagrijnige forenzen, nam ik toch een veilige meter of twee links van haar plaats. Merkwaardig is dat, dat je als het moet plaatsneemt naast een onwelriekend vetbehaard manspersoon, terwijl je beleefd afstand houdt als je de vrije keus hebt, op het gevaar af dat het zojuist beschreven manspersoon naast jou komt zitten en je met de spreekwoordelijk gebakken peren zit.

Mijn lotgenote verdiepte zich inmiddels in de gebruiksaanwijzing van haar familieverpakking vitaminepillen. Ook zij was verkouden dus. Om onze verwantschap te onderstrepen schraapte ik mijn keel zoals alleen verkouden mensen dat kunnen. Het was niet nodig, maar de nies die mij de rest van de dag zou teisteren, liet me lelijk in de steek. Kijk, wilde ik laten zien, ik ben ook verkouden, maar ik gebruik al die onzin niet en ben ook gewoon weer over vijf dagen het mannetje.

Het signaal kwam niet over. Terwijl Petra Meijer naast mij plaatsnam, kwam een tweede geneesmiddelenverpakking tevoorschijn. Ik weet trouwens niet zeker of het Petra Meijer zelf was, maar het was in ieder geval iemand die wachtend op de trein in een steenkoud station namens Petra Meijer kerstkaarten ging schrijven.

‘Petra Meijer’, schreef zij op iedere kaart, met een zwierig handschrift, een mannenhandschrift eigenlijk. Voor niemand had ze een speciale wens over. Af en toe klapte ze nog een eerder beschreven kaart open om te controleren of ze niet ergens ‘Peter Meijer’ of ‘Petra Mastenbroek’ had geschreven, maar overal stond het goed: Petra Meijer. Ondanks al mijn aandacht kreeg ik er geen.

Terwijl intussen vóór mij een hele meute meutige meisjes de even verderop staande jongens uit hun klas uitgiechelden, miste ik alle actie ter rechterzijde. Mijn lotgenote was daar druk in de weer met een vervaarlijk uitziende constructie van een flesje met erop gemonteerd een spuit die ze in haar neus hield. Toen alles in gereedheid was gebracht en de trekker overgehaald moest worden, meende ik enige weifeling in haar handelen te bespeuren. Helaas werd me op het moment suprême het zicht ontnomen doordat, jawel, een onwelriekend vetbehaard manspersoon vlak naast mij kwam zitten.

In de minuten daarna hoorde ik de onsmakelijke geluiden van het herhaaldelijke, bepaald grondige neusophalen van mijn lotgenote. Wel spuiten, niet snuiten, was klaarblijkelijk het devies van de fabrikant geweest. Het zou een natte kerst worden, daar in huize Lotgenote.

Pas in de trein kon ik me concentreren op het boek dat ik al tien minuten in mijn handen had gehouden. A Home at the End of the World, verlangt niet iedereen daar dezer dagen naar?

Nieuwe stukjes in je mailbox?

Meld je aan en ontvang een mailtje bij elk ei dat gelegd is.
Loading

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *